Initiatiefwetsvoorstel verplicht basispensioen rammelt (nog steeds)
Omdat er bij het hernieuwde adviesverzoek over invoering van een verplicht basispensioen geen substantieel nieuwe feiten naar voren waren gebracht, zoals het Antilliaans Dagblad gisteren berichtte, en ook omdat er geen respons is gekomen op het advies van de SER van 18 mei 2018, besloot de Sociaal-Economische Raad om de MAN-fractie - de indieners - uit te nodigen voor een toelichting. De fractie van deze regeringspartij heeft op 26 september op uitnodiging van de SER een mondelinge uitleg gegeven op het verzoek tot ‘nader’ advies.
Tijdens die bijeenkomst hebben de MAN-Statenleden hun standpunt naar voren gebracht inzake het belang en de noodzaak van de invoering van een verplicht basispensioen. Degenen die de moeite doen het meest recente SER-advies te lezen, constateren dat er tijdens de toelichting weliswaar is gesproken over het belang van een redelijke oudedagsvoorziening en financiële zelfstandigheid voor ouderen - ,,Nog los van de vorm en/of inhoudelijke invulling”, aldus de SER - maar dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt waarom het ingediende initiatiefontwerp daarvoor het aangewezen instrument is.
Tijdens de bespreking heeft de MAN-fractie kennelijk benadrukt dat het de bedoeling is om in een periode van 40 jaar de bestaande Algemene Ouderdomsverzekering (AOV) af te bouwen en te vervangen door een kapitaaldekkingsstelsel. ,,Voor het overige is er geen nieuwe informatie gepresenteerd, er is geen inhoudelijke reactie gegeven op het advies van de SER van 18 mei 2018, en er is voorts geen gewijzigd dan wel aangepast initiatiefwetsvoorstel ingediend.” Zo melden de fungerend voorzitter en algemeen secretaris van het belangrijkste advies- en overlegorgaan van werkgevers, werknemers en onafhankelijke leden.
De SER is daarom van mening dat er ‘objectief gezien’ géén grondslag is om opnieuw advies uit te brengen over hetzelfde initiatiefontwerp. Het adviesorgaan verwijst terecht naar haar advies van eerder dit jaar. Een aantal wezenlijke elementen uit dit advies zijn onder meer:
• Met betrekking tot de risico’s voor deelnemers concludeerde de SER - eerder al, dus - dat het initiatiefontwerp vrijwel geen waarborgen in zich heeft die de risico’s waar werknemers aan bloot worden gesteld, verkleinen. De bepalingen met betrekking tot het pensioenreglement en de financieringsovereenkomst zijn dusdanig summier dat zij de deelnemers in onvoldoende mate beschermen. De SER acht dit, begrijpelijkerwijs, onwenselijk en in strijd met het streven naar het vergroten van de financiële zelfstandigheid van de gepensioneerde.
• De bijdrage van het verplicht basispensioen aan het pensioeninkomen van de doelgroep van het initiatiefontwerp, is vermoedelijk beperkt. Het is aannemelijk dat een relatief groot deel van de huidige onverzekerden in sectoren werkt waar het minimumloon geldt en waar de arbeidsmobiliteit hoog is.
• De waarschijnlijkheid dat een werknemer 45 jaar lang bij dezelfde werkgever werkt, is - zeker tegenwoordig - laag en dit geldt des te meer voor de doelgroep van het initiatiefontwerp. Werknemers zonder pensioenvoorziening zijn met name te vinden in de sectoren horeca en detailhandel, waar de arbeidsmobiliteit relatief hoog is, waar vaak tussenpozen zonder werk zijn, en er veelal niet voltijds gewerkt wordt. Het risico dat de pensioenuitkeringen een stuk lager zijn dan in het Rapport Commissie Algemeen Werknemerspensioen ‘Verplicht BasisPensioen’ van 2013, geprognotiseerd zijn, is dan ook reëel. Daarbij is nog geen rekening gehouden met de inflatie, waardoor het eindbedrag uiteindelijk minder waard is dan dat nu uit de berekeningen naar voren komt.
• Als de pensioenuitkeringen als gevolg van weinig opbouw laag zijn, dan zal er druk kunnen ontstaan om door middel van inkomensoverdracht alsnog het pensioeninkomen voor de doelgroep aan te vullen. Het risico van onvoldoende opbouw komt dan alsnog gedeeltelijk of geheel ten laste van de generatie werkenden. De beoogde her-distributie van risico tussen de generatie werkenden en de generatie AOV-trekkers wordt daardoor niet gerealiseerd. ,,De belangen van werkenden en ouderen blijven daardoor onverminderd scherp tegenover elkaar staan”, concludeert de SER.
• Het adviesorgaan van werkgevers en werknemers (plus onafhankelijke leden) SER vindt het daarom van imminent belang om de ‘versterking van de oudedagsvoorziening’ integraal te benaderen ‘met inachtneming van de eerste en de tweede pijler’ vanuit de noodzaak en urgentie te komen tot een toekomstbestendig pensioenstelsel.
• De SER stelt vast dat het niet duidelijk is of de politieke indieners op lange termijn willen overstappen van een omslaggefinancierd stelsel naar een kapitaaldekkingsstelsel. Deze ‘vaagheid’ wordt versterkt door de ‘onduidelijkheid’ of er bij het bepalen van de pensioengrondslag rekening gehouden kan worden met een AOV-franchise-aftrek. Dit is echter niet expliciet in het wetsvoorstel verwerkt of opgenomen, en evenmin doorberekend.
Gelet op de veelheid aan gesignaleerde tekortkomingen komt de SER tot de slotsom, zoals deze krant gisteren berichtte, dat het initiatiefontwerp ‘te weinig in de context van de toekomstbestendigheid van het gehele pensioenstelsel is geplaatst en dat nader onderzoek is vereist’. Netjes gezegd kortom voor: het initiatiefwetsvoorstel rammelt (nog steeds).