Commentaar: Kaalslag onderwijs slechte zaak
‘Het mes in onderwijs’ kopte deze krant gisteren op de voorpagina. Volgend jaar moet er voor nog eens 45,8 miljoen gulden worden bezuinigd op een sector die al met schaarste kampt en de afgelopen jaren niet gespaard bleef van kaalslag. Nu weet iedereen: er is een coronacrisis en alles en iedereen moet eraan geloven. En niet zo’n beetje ook. De Wereldbank meldde gisteren dat de coronapandemie de wereld in de diepste recessie sinds de Tweede Wereldoorlog stort. Geen echte oorlog met bommen en granaten, maar een ‘stille oorlog’ die wel degelijk slachtoffers maakt. Kleine, open - en dus van het buitenland afhankelijke - economieën zoals Curaçao en de overige Caribische eilanden zijn dan het meest kwetsbaar. De Wereldbank schat dat de wereldeconomie dit jaar met 5,2 procent krimpt. Vooral landen die erg afhankelijk zijn van handel, toerisme, uitvoer van grondstoffen en financiering uit het buitenland hebben het zwaar te verduren. De Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (CBCS) becijferde een krimp van niet minder dan 19 procent dit jaar (bijna een vijfde van de totale economie). Dat kán niet goed gaan zonder forse maatregelen. En zelfs dán is het de vraag of het wel te behappen is.
Er kwam liquiditeitssteun van Nederland, die dit - terecht - verbindt aan condities. Voorwaarden die uiteindelijk vooral een appel doen op het gevoel van urgentie bij bestuurders aan deze kant van de oceaan. Dit laatste is er - nog steeds - niet, of in elk geval onvoldoende. Dat neemt echter niet weg dat er ook grenzen zijn aan wat Den Haag allemaal kan verlangen van de eilandbevolkingen. Het moet wel leefbaar blijven. Politici en ambtenaren in beide delen van het Koninkrijk moeten dat (beter) beseffen. Zelfs nu per 1 juli de luchtgrenzen van Curaçao deels opengaan en er weer enig perspectief is op toerisme, werk en inkomsten uit toerisme, zal er veel méér nodig zijn. En wel per direct. Niet op termijn, bijvoorbeeld in 2021, maar ‘awor’, zoals premier Eugene Rhuggenaath in april met kracht verklaarde. Logisch. Niet voor niets moest Nederland onmiddellijk noodhulp verstrekken, omdat de nood nú acuut is. In wezen geldt dat dan óók voor de 12,5 procent die wordt gevraagd van de (semi-)publieke sector. Het feit dat de door de regering uitgestippelde scenario’s uitgaan van toekomstige uitgavenverlagingen, levert niet nú de benodigde besparingen en dus liquide middelen op. Een duidelijk gebrek aan ‘sense of urgency’. En dat ruim twaalf weken na het afkondigen van de rampsituatie, waarna de verschillende onheilspellende projecties van CBCS snel volgden.
Dat staatssecretaris Raymond Knops zich groen en geel ergert aan de trage response vanuit Willemstad is begrijpelijk. Ook dat hij er de druk op zet. Anderzijds geeft hij zelf bij herhaling toe dat sprake is van een ‘ongekende’ situatie. Zoals de Wereldbank nu ook aangeeft, zo ongekend dat het sinds 75 jaar niet is vertoond. Om op grond daarvan te oordelen dat de Caribische landen ‘hun eigen autonomie niet kunnen dragen’ is feitelijk juist, immers er moet geld van buiten bij, maar wordt gevoeld als een stoot onder de gordel. De meeste landen - óók in de rijke Europese Unie - kunnen momenteel niet zonder extra financiering op grote schaal. Om dat dan de kleine Caribische landen van het Koninkrijk aan te wrijven, bijna als een verwijt, is op z’n zachtst gezegd niet netjes. Ja, ook al vóór corona hadden Curaçao, Aruba en Sint Maarten grote moeite de eindjes aan elkaar te knopen. En wellicht dat er post-corona grondig zal moeten worden stilgestaan bij de vraag welk voorzieningenniveau met de bestaande financieel-economische draagkracht zelfstandig gerealiseerd kan worden. Maar dat is iets anders dan om, op basis van drie maanden en de ergste crisis sinds 1945, op te merken dat zij de autonomie niet kunnen waarmaken.
Intussen echter lijkt de jongere letterlijk het kind van de rekening te worden. Er wordt - noodgedwongen - wederom gekort op onderwijs. Dat is in wezen het paard achter de wagen spannen. Eerder is het omgekeerde vereist: méér investeren in kwalitatief goed onderwijs. Dat zijn productieve (in plaats van eenmalige consumptieve) bestedingen. Onderwijs in de breedste zin - educatie, opvoeding en vorming - is zo belangrijk dat het, afgezien van inefficiënties, moet worden gevrijwaard van elke bezuiniging. Sterker nog, bij de evaluatie ná het uitrazen van deze ‘corona-oorlog’ zou het zeker niet misstaan om ‘onderwijs als gemeenschappelijke taak van het Koninkrijk’ op te nemen als één van de meer realistische opties. Om de toekomst van het kind veilig te stellen. En daarmee van het land.