Tromp integraal vrijgesproken; wel onjuiste belastingaangifte gedaan
Van een onzer verslaggeefsters
Willemstad - Met het gisteren uitgesproken vonnis in de zaak Saffier, waarmee voormalig president-directeur van de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (CBCS), Emsley Tromp ‘integraal wordt vrijgesproken’ van de tenlasteleggingen, is een eerste stap genomen naar een stukje rehabilitatie, een stukje eerherstel.
Dat waren de eerste woorden van de raadsman van Tromp, Mirto Murray, gisteren ten overstaan van de pers. Na de uitspraak omhelsde Tromp - die verdacht werd van belastingfraude met zijn pensioenstichting - verschillende personen die op de tribune zaten en nam felicitaties in ontvangst. Eenmaal buiten liep hij meteen door naar een wachtende auto. Murray gaf namens zijn cliënt een kort statement. Met de uitspraak van het vonnis, dat 32 pagina’s telt, is volgens de raadsman ‘in ieder geval in deze fase een einde gekomen aan een langdurige vervolging’. Murray gaf aan extra blij te zijn met ‘een duidelijke uitspraak’ waarin ‘de rechter tot de conclusie komt dat er geen sprake is van strafbaar handelen en Tromp vrijgesproken wordt’. ,,Ik spreek de hoop uit dat we inderdaad dit hoofdstuk kunnen afsluiten. Zoals u weet heeft dit alles ook geleid tot het ontslag van meneer Tromp, maar ik denk dat vandaag al de eerste stap is gezet naar een stukje rehabilitatie, een stukje eerherstel.”
In een samenvattend vonnis gaf rechter Tjarda van der Spoel, die belast was met het onderzoek ter terechtzitting, aan dat het gerecht bij de inhoudelijke behandeling de volgende twee vragen moest beantwoorden: of kan worden vastgesteld dat de tenlastegelegde belastingaangiften onjuist zijn ingediend en - indien dat zo is - of de opzet van Tromp daarop al dan niet in voorwaardelijke zin was gericht. Bepalend is volgens het gerecht of de pensioenregeling van Tromp kan worden gekwalificeerd als een pensioenregeling in de zin van artikel 6A van de Landsverordening op de loonbelasting 1976. Daarvoor moet aan drie voorwaarden zijn voldaan: de pensioenregeling van Tromp kan worden aangemerkt als een pensioenregeling die ten doel heeft de verzorging van een werknemer bij ouderdom, zoals in de wet bedoeld; de pensioenregeling van Tromp moet naar maatschappelijke opvattingen als redelijk worden geacht, ook zoals in de wet bedoeld; en dat het lichaam dat als verzekeraar optreedt, de pensioenverplichting voor de heffing van de winstbelasting moet rekenen tot het binnenlandsondernemingsvermogen.
Het gaat het gerecht om de betekenis van de derde voorwaarde, die ziet op het begrip verzekeraar, de verzekeraar van het pensioen. Na kennisname van de Memorie van Toelichting op de wetswijziging komt het gerecht tot de conclusie dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om in beginsel slechts pensioensregelingen toe te staan die zijn ondergebracht bij een verzekeraar in de toenmalige Nederlandse Antillen. Het gerecht stelt daarbij vast dat de pensioenstichting van Tromp zelf, noch de Bank of America, waar Tromp zijn pensioengelden naar heeft doen overmaken, verzekeraar is in de zin van de wet. ,,Dit betekent dat niet voldaan is aan een van de wettelijke voorwaarden waardoor de stichting niet kwalificeert als een pensioenlichaam in de zin van de fiscale wet- en regelgeving. Hiermee staat naar het oordeel van het gerecht vast dat Tromp een onjuiste belastingaangifte heeft gedaan”, aldus het gerecht.
De vraag die het gerecht vervolgens heeft moeten beantwoorden is of Tromp deze onjuiste belastingaangifte opzettelijk heeft gedaan. Om deze vraag te beantwoorden is het gerecht in het vonnis onder andere ingegaan op het indienen van de aangiften, de civielrechtelijke procedure van het Algemeen Pensioenfonds tegen Tromp en de Centrale Bank en het rapport van de Algemene Rekenkamer Curaçao. ,,Daarbij heeft het gerecht tevens acht geslagen op de rol van meester Palm (Ralph Palm, red.), die in ieder geval op belangrijke momenten betrokken is geweest in de besluitvorming van de pensioenstichting van de heer Tromp. Hij was indertijd niet alleen de fiscale adviseur van Tromp, maar ook bestuurslid van de stichting en voorzitter van de Raad van Commissarissen van de Centrale Bank”, aldus het gerecht. Een andere omstandigheid die het gerecht in aanmerking neemt, is de ‘passieve houding van de fiscus na de wijziging van de wet- en regelgeving’. De genoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en in samenhang gezien, brengt het gerecht tot het oordeel dat onvoorwaardelijke opzet zijdens Tromp niet bewezen kan worden.
Ook over de vraag of er dan wel sprake is geweest van voorwaardelijke opzet, oordeelt het gerecht dat door Tromp weliswaar onjuiste belastingaangiften zijn gedaan, maar dat ten tijde van het doen van die aangiften, naar objectieve maatstaven gemeten, sprake was van een fiscaal pleitbaar standpunt. ,,Dat brengt met zich dat niet kan worden bewezen dat er sprake was van een aanmerkelijke kans dat de aangiften onjuist zouden zijn. Op grond daarvan moet worden geconcludeerd dat ongeacht of Tromp zich bewust was van een foute kans en of Tromp die kans heeft aanvaard, het bewijs tekortschiet om te kunnen vaststellen dat er sprake was van voorwaardelijke opzet tot het doen van onjuiste belastingaangiften. Daarmee ontvalt de grond aan zowel het primaire als het subsidiaire tenlastegelegde. Tromp zal daarvan dan ook integraal worden vrijgesproken. De beslissing luidt dan ook: het gerecht verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair, dan wel subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.”
Het Openbaar Ministerie, dat 14 dagen de tijd heeft om hoger beroep aan te tekenen, liet gisteren in een eerste reactie weten ‘verrast te zijn door het vonnis’. Hoewel de mogelijkheid van hoger beroep niet wordt uitgesloten, stelt het OM wel pas een besluit hierover te zullen nemen nadat het vonnis is bestudeerd.