De laatste tijd klinken er in de media diverse, vaak enigszins verwijtende stemmen, al of niet in verband met 30 mei 1969, tegen de rol van het Papiaments in het onderwijs en ten gunste van onderwijs in het Nederlands. Het Papiaments wordt zelfs beschuldigd van het neerhalen van het onderwijsniveau. In de eerste plaats zou dit geverifieerd moeten worden. In de tweede plaats wordt er als verklaring voor eventuele verschillen geen rekening gehouden met gebeurtenissen die na 30 mei een rol hebben gespeeld. Zoals het feit dat de rol van het Nederlands met het vertrek van de Shell minder prominent is geworden en de intrede van de electronische wereld, die inmiddels de leefwereld is geworden van een groot aantal schoolgaande jongeren, waarin niet het Nederlands maar het Engels de boventoon voert. Een van de aanklagers tegen het Papiaments (Mevr. Mensing, Antilliaans Dagblad d.d. 6-4-2019), schetst echter een beeld van het verre verleden waarbij alleen het Nederlands als communicatie- en schooltaal werd gebruikt, dat veel weg heeft van geestelijke mishandeling van de toenmalige jeugd. Voeg daarbij de vele vormen van vernedering en uitsluiting waaraan sprekers van gebrekkig Nederlands werden blootgesteld, dat wil zeggen het merendeel van de Curaçaose bevolking, ondanks of dankzij het Nederlandse onderwijs, (Prins-Winkel 1973). Vandaar 30 mei 1969. Een onmiskenbaar sociaal keerpunt.
Waar ik het overigens eens ben met de aanklagers van het Papiaments is, dat het onderwijs kan worden opgekrikt tot een hoger niveau. En wel door middel van een aanpak die serieus investeert in de sociaal-emotionele ontwikkeling van kind en jongvolwassene, en qua inhoud en vorm rekening houdt met de huidige en toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden van onze maatschappij. Nu schijnt de inrichting van het onderwijs vooral het accent te leggen op voorbereiding van de jeugd op een liefst academische studie in Nederland. Het is niet goed te begrijpen dat het Curaçaose onderwijs op deze manier al jaren fungeert als een meer of minder goed ge-oliede braindrain-machine. Want wie in Nederland gaat studeren komt meestal niet terug. Moeten we er niet voor zorgen dat onze jeugd wordt opgeleid om vooral hier, maar ook buiten en binnen Nederland op elk niveau optimaal te kunnen functioneren? Daarom juist zijn zorgvuldige aandacht en voldoende fondsen nodig voor de ontwikkeling van de moedertaal van de meeste kinderen en het werken aan een positief zelfbeeld, zeker in de fase van voorschoolse educatie en funderend, maar ook in voortgezet onderwijs; emancipatorische pedagogie en didactiek; moderne leermiddelen voor alle vakken, voor het Papiaments en het Nederlands, dat niet langer moet worden geleerd als ware het de moedertaal van elke Yu di Kòrsou; en meer plaats voor het Engels in ons onderwijs. Of moeten we weer terug naar situaties waarin zelfvertrouwen en zekerheid in zulk een extreme mate werden ontnomen aan het jonge kind als mevrouw Mensing beschrijft, en waar zogeheten ‘suprematie’ van een taal staat voor ‘suprematie’ van de sprekers hiervan. Is dat werkelijk de beste weg voor onze bevolking en maatschappij? Kunnen we ten slotte, in wereldverband, niet net zo goed de vraag stellen, die pleitbezorgers van Papiamentstalig onderwijs doorgaans krijgen: ‘waar kan je naartoe met het ...Nederlands?’ We schijnen nu echter af te stevenen op Nederlandse re-kolonisatie, of integratie naar Frans model (Prof. Oostindie!?) waarbij taal als uitvoeringsmiddel wordt ingezet. Samenwerken in Koninkrijksverband betekent echter niet dat eigen geschiedenis, kracht en identiteit niet als wezenlijk belangrijk moeten worden beschouwd en behandeld. Vandaar: Ban pa un Enseñansa Emansipatorio, Bon Planeá, Bon Finansiá i Bon Ehekutá! Met dank aan 30 mei 1969.
Trudi Martinus-Guda,
Curaçao

ADBrief 800