Praktisch iedereen is er nu wel van overtuigd dat de beslissing om het lager technisch onderwijs af te schaffen, een verkeerde beslissing is geweest. De wal heeft het schip gekeerd met duizenden drop-outs, een jeugdwerkeloosheid van 37 procent en een grote toeloop van buitenlandse vaklui die af komen op de lokaal niet meer in te vullen vacatures.
Toch werd dat besluit vijfentwintig jaar geleden niet lichtvaardig genomen. De regering benoemde een driemanschap om een zo breed mogelijk draagvlak te creëren, waarin Dito Mendes de Gouveia de politiek vertegenwoordigde, Vigdis Jonckheer Mensing de schoolbesturen en Errol Cova de leerkrachten. Na rijp beraad viel toen de beslissing om geen geld meer te investeren in de technische scholen, die dringend aan vernieuwing toe waren, maar om over te stappen op een meer algemeen en theoretisch opgezet onderwijsmodel: het bvo, dat later uitmondde in het vsbo. Men ging ervan uit dat er in de toekomst door de toenemende automatisering toch geen vraag meer zou zijn naar geschoolde vaklui en dat grote investeringen in het technisch onderwijs dan ook absoluut onverantwoord waren.
De leerlingen, aan wie niets gevraagd werd, dachten daar toen echter heel anders over.
,,Yùfrou sa kiko bvo ta nifiká? Bvo ta nifiká: ‘Burikunan voor Ònderstant’ i esei ta nos futuro!” Hun uitspraak haalde toen ook de krant, maar werd weggelachen, ongevoelig als men was voor de pijn die uit de opmerking van deze leerlingen sprak.
Maar ere wie ere toekomt. Met de kennis van nu hebben de leerlingen van toen hun toekomst het beste ingeschat en heeft het driemanschap een kolossale inschattingsfout gemaakt.
Vsbo-techniek kan nu nog maar rekenen op weinig steun in onze samenleving. De leerkrachten uitten zeer felle kritiek tijdens de laatste stakingen; ouders trekken aan de bel; leerlingen lopen weg en werkgevers zijn ontevreden over de vakkennis en inzet van de nieuwe generatie werknemers.
Hoe lossen we dit op?
Daarvoor zullen we buiten het denkkader van de hoogopgeleide Yu di Kòrsou gericht op ‘social climbing’ moeten stappen, om zo weer oog te krijgen voor wat Boelie van Leeuwen beschrijft in Geniale Anarchie, namelijk dat ‘het landskind beschikt over een hoge mate van manuele intelligentie’.
Wat niet zo vreemd is, omdat het proefschrift van Han Jordaan uit 2012 wetenschappelijk onderbouwd bewijst dat honderden slaven op Curaçao al in het begin van de 18e eeuw zichzelf en hun familie op vreedzame wijze hebben vrijgekocht, door middel van hun vakbekwaamheid. De lagere technische school heeft zo bezien zelfs historisch recht van bestaan. Het komt dus weer neer op geld en op politieke prioriteiten. Zo is er een prachtige school verrezen in Emmastad om het Papiaments recht te doen en dat is geweldig.
Op de UoC is de algemene faculteit uitgebreid met mogelijkheden om muzikale talenten te ontwikkelen en beeldende kunstenaars te vormen. Fantastisch!
Maar waarom zou een leerling op een lagere technische school dan niet mogen leren lassen of timmeren en de voldoening mogen ervaren van een zelfgemaakt werkstuk?
Omdat dat te duur is? Omdat we er het geld niet voor over hebben? Of omdat we dat te min vinden?
Elisabeth Hollander, Curaçao

ADBrief 800