Door Bas Jussen
Ze zaten daar een tijdje, uitgeput en radeloos, zwijgend voor zich uit te staren. Twee jonge mannen, met een gezamenlijk probleem maar voorlopig onmogelijk het samen op te lossen door het verschil in de kleur van hun huid.
Uiteindelijk liet Koko zich zachtjes op zijn zij zakken, legde zijn handen onder zijn hoofd en zakte weg in een diepe slaap. Wouter had moeite niet ook in te sukkelen, maar hield zich voor dat hij dat niet mocht. Hij was bang. Bang voor de blanken die hem opjoegen en bang voor de zwarte tot wiens gezelschap hij was veroordeeld. Met heimwee dacht hij terug aan Amsterdam met haar labyrint aan grachten en de viswijven op de markt. Hij sloot de ogen en werd overmand door Klaas Vaak.
Wouter schrok wakker en keek vluchtig om zich hen. Hoe lang had hij hier zo kwetsbaar op de grond gelegen? Hij moest toch zeker enige tijd hebben geslapen, want aan de horizon verscheen al een oranje ochtendgloed. In een ruk draaide hij zich om naar de plek waar hij de slaaf het laatste had gezien. Koko was verdwenen…..
Hij had het kunnen weten, de onverlaat had stiekem afgewacht tot hij indommelde en toen het hazenpad gekozen! Wouter veerde overeind maar een scheut van pijn in zijn benen dwong hem weer te gaan zitten. Hij voelde in zijn broekzak. Godzijdank was zijn mes nog daar. Langzaam ging hij weer staan en strompelde naar de plek waar de negerjongen was gaan slapen. De grond was koud, er had al geruime tijd niemand meer gelegen. Voetstappen en platgetrapte takken vormden een spoor dat de helling afliep. Wouter twijfelde, zou hij het bezit van zijn oom proberen terug te krijgen of zou hij het risico niet nemen, nu er wellicht ook jacht op hemzelf werd gemaakt? Hij brak een tak van een kleine boom om op te steunen en strompelde de heuvel af. Zijn hand omklemde stevig het mes. Schichtig als een gewond dier tuurde Wouter om zich heen. Zou de neger al ver weg zijn of in het struikgewas verstopt zitten? Lang hoefde hij niet te twijfelen. Koko kwam doodleuk de helling opgelopen in zijn richting, hij zwaaide hem zelfs toe. Nam die zwarte hem nu in de maling? De jongen droeg iets in zijn rechterarm, het bleken enkele vreemde vruchten te zijn. Hij strekte zijn arm uit en bood ze Wouter aan. Voorzichtig spietste die een vrucht op zijn mes. Argwanend bekeek hij het voedsel. ,,Eten”, verduidelijkte Koko, terwijl hij symbolisch zijn hand naar de mond bracht. Wouter rook aan de vrucht en betaste hem eens. Hij vertrouwde het niet helemaal, je kon een Hollandse knaap als hem wel iedere giftige vrucht aanbieden zonder dat deze wist wat hij at. Hij wierp een blik vol argwaan op het alternatieve ontbijt en gaf het terug aan Koko. ,,Jij, eten!”, commandeerde hij. Nadat de jongen de gehele vrucht had verorberd en na een minuut nog kaarsrecht op zijn benen stond, besloot Wouter dat het in orde was en at de rest van de vruchten op. Het zou zeker niet zijn lievelingsgerecht worden, maar op dit moment waren er belangrijker zaken dan fijnproeven. ,,Heb je niets voor jezelf meegenomen?”, vroeg Wouter nadat de hele voorraad in zijn eigen maag was verdwenen. ,,Meester belangrijker”, antwoordde Koko beleefd met een onderdanige blik. Hij verzweeg dat hijzelf de rijpste vruchten beneden aan de helling had opgesnoept en slechts de half rijpe had meegebracht voor deze hebberige schrokop met zijn kleurloze gelaat.
Opgejaagd door de gedachte aan hun achtervolgers en wellicht zelfs hun bloedhonden was het ontbijt van korte duur, ze hadden niet veel tijd te verliezen. Wouter staarde in de richting waar Koko in de duisternis een lichtje had zien branden. Op de heuvelkam weerkaatsten de witgekalkte muren van een gebouw. Hoe groot het precies was, kon hij niet inschatten. Wouter probeerde te rennen, maar na enkele passen gaf hij het op. Zijn voeten waren gezwollen en iedere spier in zijn benen leek gespannen te zijn als een boog. Koko wenkte hem mee te komen. Hij begon voorzichtig aan de afdaling tussen de doornstruiken. Hij moest wel gek zijn om daarlangs zijn weg te vervolgen. Gelukkig hadden geiten op diverse plaatsen smalle paden gemaakt, waarlangs de jongens zonder al te veel kleerscheuren de helling konden afdalen.
Koko wees naar een andere heuveltop, die zij samen beklommen. Boven op die heuvel was er minder begroeiing en je kon het gebied gemakkelijk overzien, tussen alle struiken konden zij immers onmogelijk de juiste koers bepalen. Na kort het landschap te hebben geobserveerd, begon Koko aan de volgende afdaling. Hij merkte dat de jonge opziener hem niet volgde. Hij wenkte nogmaals, maar de stugge Amsterdammer weigerde in de voetsporen van de neger te treden. ,,Een blanke hoeft jouw orders niet te volgen! Ik bepaal hier hoe we lopen, begrepen!”, snauwde hij de slaaf toe. ,,Meester”, zei de donkere jongen kalm, starend naar de grond waar een kleine hagedis zich uit de voeten maakte, ,,daarboven ziet iedereen u vanuit de verte.” Wouter realiseerde zich zijn fout. Een gevoel van onbehagen maakte zich van hem meester. Hij wilde niet toegeven aan een mindersoortig ras en beende nog enkele tientallen meters verder boven. Koko volgde zijn route, ietwat lager onder de beschutting van doornstruiken. Bij een smal onbegroeid stuk zag Wouter zijn kans om ook af te dalen. Er werd niets gezegd, zelfs geen blik gewisseld maar beide jongemannen wisten wie het gelijk aan zijn kant had.
Op hun richtingsgevoel baande het tweetal zich een weg in de richting van het gebouw. De afstand bleek ietwat verkeerd ingeschat en na een uur lopen hadden zij het huis nog steeds niet bereikt. Wouters kleren waren gescheurd en doordrenkt met zweet en opgedroogd, kleverig bloed. De harde modder en zandkorrels schuurden over zijn huid. Tot overmaat van ramp jeukten zijn armen van de muggenbulten. Tegen beter weten in, krabde hij de wonden tot bloedens toe. Uiteindelijk scheurde hij zijn hemd van zijn torso en slingerde het van zich af. Het kledingstuk bleef hangen in de naalden van een cactus. De jonge neger keek hem verbaasd aan. Ook zijn kleding stonk naar zweet en zat vol met scheuren, waarvan menigeen al heel wat ouder dan de vorige nacht. Hij wist echter wel beter dan zich van zijn bescherming te ontdoen. Dit keer zou hij echter zijn kaken stijf op elkaar houden. Het was tijd voor de koppige witte meester om van zijn eigen fouten te leren.
Het duurde niet lang of Wouters bleke bovenlichaam begon rood te kleuren. Opeens herinnerde hij zich die bewuste dag in Willemstad, waar hij had uitgerust op een ton met ontblote borst. Hij hoorde de stem van Jan waarschuwen, een waarschuwing die hij in de wind had geslagen. Die nacht hadden alle lagen van zijn huid gebrand als een kampvuur. Het had geleken alsof zijn bed was gevuld met kolen, alsof hij gestoken was door honderden bijen. Teruggaan om zijn hemd te halen, was zinloos. Al zou hij al die tijd opofferen dan nog zou het waarschijnlijk niet meer te dragen zijn door al de naalden uit de cactus. Even dacht hij erover om de vodden van Koko in te nemen, maar de gedachte om rond te moeten lopen in het met stinkend negerzweet doordrenkt kledingstuk deed hem walgen. Na de opgezwollen voeten, de blaren die zich daarop begonnen te huisvesten, zijn gekwelde ledematen, de schrammen van de doornstruiken en de jeukende muggenbulten, kon dit er ook nog wel bij.