Hoofdstuk 6

Weg uit Willemstad

Door Bas Jussen
De jonge vrouw weende zachtjes en hield haar handen voor het gezicht toen ze ruw vooruit werd geduwd. De volgende slaaf, de oudere man naar wie de slavin zojuist met smekende blik had gekeken, maakte jammerende geluiden en strekte zijn armen uit naar zijn zwangere dochter. Jan rukte aan de ketting die verbonden was aan haar halsband. ,,Meekomen jij”, snauwde hij en richtte zich naar Wouter. ,,Een sluw trucje van de handelaren”, mopperde de tomaat, ,,twee familieleden verkopen in de hoop dat een barmhartige idioot ze niet wil scheiden en een dubbele koop aangaat.” Hij sleurde hun nieuwe bezit mee in de richting van landhuis Zuurzak terwijl kooplustige planters een prijs verbonden aan het leven van haar lotgenoten. Wouter dacht er even over na. Het gehuil en gekrijs van de negers, die gescheiden werden van hun familie en stamgenoten maakte een rare indruk. Hij dacht even terug aan de tranen op de wangen van zijn moeder. Zijn zusjes en broertjes staande op de Amsterdamse kade zonder te weten of hij ooit terug zou keren. Zouden die zwarte schepsels zich nu net zo voelen? Eigenlijk was het ook niet zo belangrijk, dacht hij. Slenterden er niet zoveel wezen door de straten in Holland. Kinderen die hun ouders nimmer hadden gekend? Deze negers lieten slechts hun dierlijke instincten de vrije loop, dat was het volgens Wouter. Ook hijzelf had heimwee, maar zou zich als man nimmer verlagen tot zulk vernederend gekerm als was hij een gewonde kat. Deze vreemde zwarten moesten zich maar, net als hij, schikken in het lot dat dit eiland hun nieuwe thuis was en de bevolking hun nieuwe familie.
Jan had zich intussen aangesloten in een rij van mannen die met hun aankoop stonden te wachten voor een krakkemikkige houten tafel. Wouter werd uit zijn gedachten gerukt toen ze aan de beurt waren en Jan hem een buideltje in de handen drukte. ,,Hier, jij mag haar betalen”, lachte hij. De buidel voelde zwaar aan. Wouter maakte het koortje los en kiepte de inhoud uit op de tafel. Talloze peso’s rolden aan zijn ogen voorbij. Zoveel geld had hij nimmer in zijn leven bij elkaar gezien, al kon hij de waarde van de voor hem vreemde muntsoort niet inschatten. Menig arme Amsterdammer zou er zijn eigen kinderen voor hebben verkocht, dacht hij stiekem. De boekhouder begon te tellen. Honderdvijftig peso inde hij. De rest stopte Wouter voorzichtig terug in het buideltje. ,,Brandmerken is bij de prijs inbegrepen, u kunt daar naar binnen”, informeerde de man hen, terwijl hij wees in de richting van een lage deuropening. Hij lachte breed naar Jan. ,,Vertel uw baas dat hij een welgesteld heer is”, sprak hij op deftige toon, ,,na de goede tijden dat de Spanjaarden hier massaal hun inkopen deden, betaalt bijna niemand meer met contant geld.” Jan knikte en voegde eraan toe dat heer Eickelboom niet in krediet geloofde, slechts in klinkende munt.
Wouter moest zich bijna bukken om door de deur naar binnen te treden. Ze kwamen uit in een warm, donker hol met slechts een klein venster, waardoor enkele straaltjes licht naar binnen drongen. In de hoek smeulde een vuur waarachter een grote donkere gestalte zijn werk deed. De gestalte stapte naar voren, in het weinige licht dat het raam doorliet. Nu kon Wouter hem beter zien; een flink zwetende kerel met roet in zijn gezicht en op zijn ontblote bovenlijf. Jan opende een andere buidel en haalde een zilveren brandijzer tevoorschijn dat hij overhandigde aan de heftig transpirerende reus. Het meisje zette zich schrap. Ze was eenzelfde behandeling al eerder ondergaan aan de Goudkust, waar zij door de Compagnie op de borst was gemerkt. Jan klemde haar stevig vast tussen zijn dikke armen terwijl de andere man het brandijzer in het vuur legde. Vervolgens pakte hij een klein stuk papier, doopte een kwast in een potje met vet en smeerde dit uit over het papier. ,,Dat zal je pijn verzachten”, sprak hij op een geruststellende toon, die Wouter verbaasde van zulk een grote, brute vent. Het meisje verstond daar natuurlijk geen woord van en maakte angstig piepende geluiden, terwijl Jan zijn grip verstevigde. Het zilver, sterieler dan ijzer waardoor infecties werden voorkomen, werd uit het smeulende hout genomen en zag rood van de hitte. Met een hand drukte de reus het vettige papiertje tegen haar linkerarm, met zijn andere hand omklemde hij het handvat van de gloeiend hete stempel. Ssssss. Het kleine hol riekte naar de stank van verschroeid mensenvlees. Het meisje had geen gil gegeven, maar trilde van de pijn. De letters ‘GE’, voor Gerard Eickelboom, waren nu voor eeuwig in haar donkere huid gebrand. Het ijzer werd afgekoeld in een emmer water om vervolgens weer te verdwijnen in Jans buidel. ,,Ziet er pijnlijk uit”, merkte Wouter op. De grote man lachte. ,,Met dat vet valt het wel mee, ooit in de zon verbrand?”, vroeg hij. Wouter knikte en dacht terug aan de pijnlijke nachten die hij had meegemaakt na te lang in de middagzon te hebben gezeten. ,,Nou, dat is pijnlijker en duurt veel langer”, beweerde de kerel stellig. ,,Zo’n brandmerk geeft die zwarten het gevoel dat ze ergens bijhoren, net zoals de tatoeages die sommigen van hen hebben”, voegde Jan toe. Hij was er stellig van overtuigd dat gemeenschappelijke kenmerken van slaven die tot dezelfde eigenaar behoorden, zouden bijdragen aan het gevoel thuis te horen op de plantage. Hoewel hij toegaf dat het in eerste instantie natuurlijk was bedoeld om ontsnapte opstandelingen te herkennen en terug te bezorgen aan hun rechtmatige eigenaar. Voldaan vertrokken ze naar huis, het meisje veilig aan de ketting en gehuld in haar vodden.
Voor het pakhuis stond Ernst-Jan te wachten. Hij was opgetogen bij het zien van de nieuwe kokkin. Hij had orders haar nog diezelfde avond op de plantage af te leveren. Begerig greep hij haar rond het ranke middel vast. ,,Mijn ritje in de avondzon zal vandaag niet zo eenzaam zijn”, grinnikte hij met een fonkeling in de ogen. Jan greep hem woedend vast en rukte hem weg bij de slavin. ,,Je blijft met je poten van het eigendom van heer Eickelboom af en zorgt dat ze voor het donker aankomt”, snauwde hij, ,,en laat eens een van haar kroesharen gekrenkt zijn, dan gaat de zweep ook over jouw rug!” Wouter verbaasde zich over het gedrag van Jan. Zou hij niet juist opgewekt moeten zijn nadat ze hun zoektocht met succes hadden afgesloten? Ernst-Jan was wellicht een rare vogel met sadistische trekjes, maar het aanknopen van een relatie met een schone donkere was nu niet bepaald een zeldzaamheid op het eiland. Zoveel was Wouter inmiddels wel te weten gekomen.
Later die avond zou hij er nog achter komen wat de werkelijke reden was van Jans uitval naar Ernst-Jan en dat het niet ging om een gewetensbezwaar. De boze bui van de tomaat was overgewaaid en hij had besloten te proosten op een geslaagde koop. Ze slenterden over straat en deden iedere tapperij, zoals de kroeg werd genoemd, aan die ze tegenkwamen. Dat waren er nogal wat. Kroegbazen en herbergiers deden goede zaken met de zeelui, die zich stierlijk verveelden op het eiland. Wouter leefde zich uit. Al weken had hij niets anders gedaan dan hard werken en dat mocht nu best eens worden beloond. Hij had genoeg nieuwe dingen gezien sinds zijn aankomst, maar voor de andere eilandbewoners, mannen als Jan, die hier al jaren woonden was er maar weinig nieuws te beleven op het kleine Curaçao. Wat anders zat er voor hen op, dan af en toe de bloemetjes eens goed buiten te zetten met drank. Wouter moest wennen aan het lokaal gebrouwen bier. Het was bereid uit maïs en op smaak gebracht met suiker. Bovendien was de drank lauw. Met moeite kreeg Wouter de eerste pul weggewerkt, maar al spoedig was hij aangeschoten en deerde de temperatuur en smaak, die de Amsterdammer aan pis herinnerde, hem niet meer. Uiteindelijk strompelden ze een tapperij binnen waar het dobbelspel luidruchtig werd gespeeld. Een aantal matrozen en planters zaten schreeuwend aan een tafel. Stenen rolden heen en weer. Jan schoof aan. De mannen leken hem te kennen aangezien ze de tomaat uitgebreid schouderklopjes gaven. ,,Hier, ik doe mee!”, lachte hij luid en wierp enkele munten op de tafel die hij uit het buideltje had gegrist. ,,Dat is geld van oom Gerard”, fluisterde Wouter, ,,dat kun je niet maken.” Hij kreeg slechts hoongelach als reactie. Een van de anderen keek hem streng aan. ,,Wie geeft jouw het recht om hier te spreken opdondertje?”, siste de onbekende man hem op venijnige toon toe. Wouter deinsde naar achteren. Het duurde niet lang of ook hij was in de ban van het spel. Het kon hem amper nog schelen wiens geld hier op tafel lag. Spanning pompte de adrenaline door zijn met alcohol gevulde aderen. De man die hem zojuist had toegesist, greep de stenen en schudde ze flink door elkaar. Hij wierp een valse grijns in de richting van Wouter en liet de stenen gaan. Een vier en een zes. Jan was te dronken om zich zorgen te maken en raapte de stenen bij elkaar. Nu schudde hij. Wouter boog voorover. Zou het de tomaat lukken? De stenen gleden uit zijn handpalmen. Ze rolden over de tafel. Een kwam tot stilstand tegen een beker bier. Een vijf. De ander rolde voort. Draaide op zijn kant en…. een zes! Jan had gewonnen. Het geluk was met hem die avond en hij won daarna meerdere potjes. Ze verlieten de kroeg met een zwaardere buidel.