Door Lodewijk Daniel Gerhartsloderwijkgerharts

Volgens het Bonaire-boek van dr. Johannes Hartog begon Bonaire in 1898 geitenmest uit te voeren. Toen in 1869 grote delen van het eiland middels publieke veiling werden verkocht, ontstonden de grote plantages en het houden van vee (hoofdzakelijk geiten en schapen) breidde zich uit.
Overdag liepen de dieren op de terreinen rond en in de namiddag werden ze bijeen gejaagd en in koralen (afgesloten ruimten) opgesloten. In die koralen hoopte de mest zich op. Ook kleine landbouwers volgden dit systeem. In de eerste plaats om te controleren of het juiste aantal weer thuis kwam. Bij aankomst werden ze dan ontdaan van cactusbladeren, die aan de huiden waren blijven hangen.
Wanneer een schip in aantocht was voor het laden van mest, werden vele honderden jutezakken uitgedeeld aan iedereen die mest wilde leveren. De eigenaren van de koralen vulden de zakken, die door de verkoper van de mest werden afgehaald. De prijs die de mesthandelaar kon betalen was niet hoog. De opbrengst was door de jaren heen 4 à 5 gulden per 100 kilo. De handelaar moest lege zakken leveren (lenen), de zakken naar de aanlegsteiger vervoeren, waar de mest in vaten, waarin scheepbeschuit te Bonaire van Barbados en andere eilanden werd ingevoerd, werd gemeten. Deze vaten hadden een inhoud van ongeveer 125 liter. Wanneer een schip dat mest kwam laden in aantocht was ontstond overal op het eiland een grote bedrijvigheid, Honderden mensen kwamen in actie.
Op de grote plantages werden arbeiders aangenomen om de zakken te vullen en iedereen die een kleine koraal had vulde met zijn familieleden zelf de zakken. De grootste leveranciers waren Bolivia, Bacuna, Colombia, Rooi Lamoenchi etc. Karpata, Slagbaai en Washington hadden wel duizenden geiten, doch die liepen voor het grootste gedeelte in het wild rond.
De schoenereigenaars van Bonaire waren vaak ook handelaren in mest. Zij kochten de mest per vat, geleverd op de aanlegsteiger, en verkochten het per gewicht op de plaats van bestemming. Het meeste werd verdiend aan zeewater. Tijdens het laden werden voortdurend grote hoeveelheden zeewater in de ruimen gestort. Het excuus was dat mest tot zelfontbranding kon komen. Dat was gedeeltelijk waar. Mest werd op de grote plantages uit de koralen op grote hopen gestort en het is gebeurd dat na een regenbuitje de mest ging broeien en tot ontbranding kwam. Maar het grote voordeel was echter, dat de lichte mest door het nat maken zwaarder werd en dus meer opbracht.
Dit euvel nam zo toe dat de kopers uit Trinidad, Barbados en de Franse eilanden zich terugtrokken en geen mest van Bonaire meer betrokken. De kwaliteit was zo slecht geworden dat men zei ‘geen modder van Bonaire te willen kopen’.
Er was een kleine leverancier die er om bekend stond veel grond tussen de mest te hebben gemengd en die had er dus goed aan verdiend. Meestal was het in het ruim gepompte of gestorte zeewater zoveel dat het naar de bodem gezakte water er weer uitgepompt moest worden. Met dit zeewater gingen dan de beste bestanddelen van de mest mee de zee in.
In 1933/34 was de uitvoer gedaald tot 300 ton per jaar. Ik bezocht in 1934 captain Barness te Barbados, een van de voornaamste kopers van de mest, en trachtte hem te bewegen weer mest van Bonaire te kopen. Ik beloofde hem dat er geen water in onze schepen zou worden gepompt. De mestverschepingen namen weer toe. In 1935 werd weer voor ruim 1.300 ton uitgevoerd. In 1937 laadde een schoener mest voor Guadeloupe aan de aanlegsteiger. Tonnen water gingen het ruim in. Ik vroeg de gezaghebber dat eens te gaan zien en het water in het ruim storten te verbieden. Dat schip was bezig de mestexport wederom te bederven. De gezaghebber antwoordde dat hij niet de macht had op te treden. Bij lossing in Guadeloupe werden monsters genomen en naar de laboratorium ‘d’Hygëne et Bactériologie’ gezonden. Het resultaat was dat de lading nog 41,3 procent water bevatte. De mest werd geweigerd en door de kopers niet betaald. Evenmin werd natuurlijk de vracht betaald. In 1938 werd nog ruim 1.100 ton verscheept.
In 1946 zond wijlen Henny Eman, de grote strijder voor Aruba, een klein stoomschip naar Bonaire en laadde 1.650 ton mest, liggende aan de kop van de steiger. Langs de steiger was te weinig diepgang. En dat was de laatste verscheping mest van Bonaire. De suikerrietvelden, die aan geitenmest de voorkeur gaven, gingen over naar kunstmest uit Europa. Hadden ze geen gelijk?
De exportcijfers, waarover ik beschik waren als volgt. Waarschijnlijk mankeren de gegevens van enige jaren.

jaar:       hoeveelheid:     waarde:
1923      4759 ton           fl. 43.329,- (uit het boek van Dr. J. Hartog)
1932      1106 ton           fl. 6.412,- (opgave Douane Bonaire)
1933      300 ton             fl. 1.986,- (Dr. J. Hartog)
1934      300 ton             fl. 1.500,- (Douane)
1936      1202 ton           fl. 4.507,- (Douane)
1938      1338 ton           fl. 10.530,- (Dr. J. Hartog)
1946      1650 ton           fl. 18.150,- (Douane)

 

Week toppers

Het Antilliaans Dagblad is de enige lokale Nederlandstalige ochtendkrant van Curaçao, Bonaire en Aruba. Op Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba, alsmede in Nederland en andere landen is een online-abonnement eenvoudig mogelijk via online.ad.cw

antdagblad-logo


Print-abonnee worden of voor meer algemene informatie? Stuur dan een mail naar [email protected]. Met naam, adres en telefoonnummer. Abonnementsprijs is ANG 35,00 inclusief OB per kalendermaand. Print-abonneren is alleen mogelijk op Curaçao.