Het in het regeringsreglement van 1865 georganiseerde gedecentraliseerde bestuur had geen budgetrecht. De Raad van Politie, gevormd dus door de Gezaghebber en de Landraden, had wel de bevoegdheid, onder repressief toezicht van de gouverneur plaatselijke keuren te maken, inzake alle onderwerpen die betrekking hadden op de huishouding van het eiland, doch zonder budgetrecht had men daaraan zeer weinig. De Raad van Politie stelde ieder jaar een wenselijkheidsbegroting op, die naar het Bestuur van Curaçao werd gezonden en het was maar al te zeer bekend hoe in die begroting met een zware bijl door Curaçao gehakt werd, zodat vaak van de billijke wensen van ons eiland niet over bleef. Ook geschiedde het dat posten op de wenselijkheidsbegroting werden geplaatst door de meerderheid van de Raad en de Landraden en dat die op voorstel van de voorzitter van de Raad van Politie, in zijne kwaliteit van Gezaghebber, in het een of andere geheime advies werden weg-geadviseerd, want het Bestuur was altijd gaarne bereid te luisteren wanneer het ging om bezuinigingen, mits die niet in de eigen huishouding van Curaçao behoefden te geschieden.
Het nieuwe systeem van 1865 bleek niet te voldoen. Reeds in 1871 bepleitte de heer A. Jesurun Dzn. in de Koloniale Raad dat het ‘niets billijker zou zijn dan dat de administratie van elk der eilanden zodanig wordt ingericht, dat het zijn uitgaven dekken kan en dat aangezien een vermeerdering de inkomsten onmogelijk moest worden geacht, een bezuiniging op grote schaal, vooral op de onderhorige eilanden, ingevoerd moest worden’. U hoort het, mijnheer de voorzitter, er is niets nieuws onder de zon, reeds 80 jaar geleden sprak men over bezuiniging een roep die door mij sinds 1946 in de Staten vele malen werd herhaald.

Meer vrijheid
De toenmalige gouverneur Wagner antwoordde, dat alvorens de eilanden in de kosten van hun eigen huishouding zouden kunnen voorzien, het nodig zou zijn het regeringsreglement te wijzigen waarbij aan eilanden meer vrijheid zou moeten worden gegeven en vooral - en dat in de eerste plaats - het recht om hun eigen begroting van inkomsten en uitgaven op te maken. De belangen van ieder eiland zouden, volgens gouverneur Wagner, kunnen worden toevertrouwd aan een raad van 9 of 11 leden uit de ingezetenen. Bij deze wensen bleef het. Ook in 1914 pleitte de heer Hamelberg er voor een decentralisatie door te voeren, zij het, dat de heer Hamelberg niet zo ver wilde gaan als de heer Jessurun. De heer Hamelberg wilde de eilanden in twee gemeenten onderbrengen namelijk één bestaande uit de Benedenwindse Eilanden en één gemeente bestaande uit de Bovenwindse Eilanden.
De Commissie Staal, die in 1922 in Nederland werd ingesteld stelde voor het regeringsreglement zodanig te wijzigen, dat aan de autonomie-gedachte meer ruimte werd gegeven. De bedoeling was aan de betrokkenen eilanden meer medezeggenschap te geven, indien zou blijken dat de gegeven grotere autonomie levensvatbaar zou zijn. En de voorzichtige Commissie wilde de uitbreiding van de zelfstandigheid toetsen aan de werkelijkheid.
Al deze schone plannen en voorstellen brachten het niet tot een uitvoering. De reden was, dat men in Nederland vreesde, en mijns inziens terecht, dat de decentralisatie van het bestuur van de Nederlandse Eilanden in de Antillen meer geld zou kosten en, waar Nederland ieder jaar een subsidie moest geven als bijdrage in de kosten van de huishouding van Curaçao, paste men er wel voor op, dat deze subsidie niet hoger zou worden. En waar men te doen had met zuinige Hollandse huisvaders die elk dubbeltje - in die tijd althans - twee maal omdraaiden voor zij het uitgaven, en er van een decentralisatie niets, ja kón er niets van komen, zolang deze autonomie gedachte vastgekoppeld bleef aan het mogelijk veel hoger worden van de jaarlijkse subsidie.

Olie-industrie
Na de komst van de olie-industrie op Curaçao verdween de subsidietijd. Het eiland Curaçao dat vele tientallen jaren noodlijdend was geweest, kreeg voldoende inkomsten om zijn uitgaven te dekken en Curaçao werd spoedig gevolgd door Aruba. Zonder deze twee olie-industrieën zouden Curaçao en Aruba dezelfde vermoedelijk betrekkelijk armoedige eilanden zijn gebleven die zij waren en zou men zeker nimmer de welvaart hebben bereikt, die men thans op die eilanden kan aanschouwen. Hieraan, mijnheer de voorzitter, wordt dikwijls te weinig aandacht geschonken en vooral wanneer de politieke hartstochten worden botgevierd. Slechts diegene die nog wel eens op de andere eilanden in de omtrek komen, waar men niet kan bogen op belangrijke industrieën en waar men niet heeft geleefd onder een goed Bestuur als het Nederlandse, kunnen erover oordelen hoe groot het verschil in welvaart en gezondheid is tussen onze eilanden en de eilanden onder niet-Nederlandse vlag! In 1936 kwam de nieuwe Staatsregeling tot stand en in de art. 117 en 118 van die Wet stond, dat de indeling van Curaçao in bestuursressorten bij landsverordening geschieden zou. Aangezien een landsverordening, krachtens de Staatregeling 1936, niet tot stand kon komen zonder de medewerking van de gouverneur, bij wie niet veel bereidwilligheid aanwezig bleek die medewerking te verlenen, bleven alle pogingen om tot een goed werkend stelsel te komen, vruchteloos.
En zo bleven de eilanden buiten Curaçao met hun ouderwetse niets-te-vertellen-hebbende politieraden zitten en alle pogingen om hierin verbetering te brengen leden schipbreuk.

Uitbreiding Raad van Politie
Uit het voorlopig verslag op de Curaçaose begroting van het dienstjaar 1943, dat op 4 mei 1942 werd uitgebracht bleek, dat de Staten meenden te kunnen beginnen met de uitbreiding van de Raden van Politie. Nadat de Staten aan deze kwestie verscheidene vergaderingen hadden besteed, kwam er aan het einde van het jaar op St. Nicolaas Dag 1942 een besluit van de gouverneur, waarbij de bekende commissie Oppenheim in het leven werd geroepen, aan wie in speciaal de uitwerking van de reeds genoemde art. 117 en 118 van de Staatsregeling werd opgedragen. Het rapport dat door prof. Oppenheim werd uitgebracht was een boekwerk geworden van 124 bladzijden. Dit rapport werd aan de gouverneur op 24 februari 1944 toegezonden, doch het ontwerp heeft de Staten nimmer bereikt.
Het is wellicht van belang enige zinnen uit het rapport hier aan te halen, mijnheer de voorzitter. Men had namelijk het idee geopperd de kleine eilanden, klein in de zin van economisch minder belangrijk, voorlopig niet te betrekken in de voorgestelde regeling. Prof. Oppenheim merkt daarbij op: bladzijde 10 van de toelichting. ,,De ondergetekende deelt deze mening niet. Hij acht het juister geen uitzondering te maken voor deze kleine samenlevingen, waardoor haar de voordelen, welke hij van de ontworpen regeling verwacht, zouden ontgaan. Hij verwacht namelijk, dat de instelling van gemeenschappen als hierbij voorgesteld bevrediging zal schenken daar waar de burgerij wegens gemis aan eigen zeggingschap in bestuurszaken, onvoldaan was, bezielen zal werken, daar waar door gebrek aan tastbare mogelijkheid van zelfontplooiing, de geestkracht der bevolking verlevendiging nodig heeft en de burgerzin van de gehele bevolking van ons Staatsdeel zal prikkelen en op een hoger peil brengen.”
Terwijl prof. Oppenheim nog op bladzijde 11 opmerkt: ,,Vlottere afdoening - van zaken - wordt mogelijk gemaakt en wel door personen die met de plaatselijke toestanden en aangelegenheden op de hoogte zijn.”

Ontwerpwijziging
Twee jaren nadat de gouverneur het advies van de Commissie van prof. Oppenheim had ontvangen, te weten op 20 februari 1946, diende de gouverneur een geheel gewijzigd ontwerp bij de Staten in, een ontwerp waarover in de Staten zeer harde woorden zijn gevallen. Op 27 mei 1947 brachten de Staten een voorlopig verslag op het ontwerp van gouverneur Kasteel uit. Dit geschiedde nadat een delegatie uit de Staten in Nederland met de regering overleg had gepleegd inzake een nieuwe Staatsregeling en waarbij uitvoerig de bezwaren die de Staten tegen het systeem van gouverneur Kasteel hadden werden besproken. Vergeten dient niet te worden dat in 1943 verkiezingen voor landraden hadden moeten plaats vinden welke verkiezingen werden uitgesteld omdat het Bestuur van mening was dat ‘spoedig’ tot decentralisatie zou worden over gegaan. Ook latere verkiezingen hebben niet plaatsgevonden, zodat de Landraden acht jaar lang in functie zijn geweest, zonder dat de bevolking daarover ook maar één woord te vertellen heeft gehad.

LodewijkGerharts

Week toppers

Het Antilliaans Dagblad is de enige lokale Nederlandstalige ochtendkrant van Curaçao, Bonaire en Aruba. Op Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba, alsmede in Nederland en andere landen is een online-abonnement eenvoudig mogelijk via online.ad.cw

antdagblad-logo


Print-abonnee worden of voor meer algemene informatie? Stuur dan een mail naar [email protected]. Met naam, adres en telefoonnummer. Abonnementsprijs is ANG 35,00 inclusief OB per kalendermaand. Print-abonneren is alleen mogelijk op Curaçao.