,,Onze politieke zelfstandigheid, herhaal ik, is niets anders dan een wassen neus gebleken, want kan er sprake zijn van zelfstandigheid als op de wil van een bevolking, bij monde van haar vertegenwoordigers kenbaar gemaakt, door hogere machten geen acht wordt geslagen? Kan er sprake zijn van zelfstandigheid wanneer de gedeputeerden die aan de Eilandsraad verantwoording zijn verschuldigd slechts op papier uitvoerende bevoegdheden bezitten? Kan er sprake zijn van zelfstandigheid wanneer een gezaghebber die buiten ons om is benoemd en veel minder van onze zaken en van onze bevolking afweet dan wijzelf en naar alle waarschijnlijkheid zich er ook niet zo erg veel voor interesseert, toch de lakens blijft uitdelen? Het kan zo niet doorgaan, Mijnheer de Voorzitter. Iets moet er gedaan worden want ik ben ervan overtuigd, dat ik de mening van een grote meerderheid zo niet van alle leden van deze Raad weergeef als ik zeg dat het vertrouwen van Bonaire in de Landsregering danig is geschokt en dat de hele Eilandenregeling een grote desillusie is geworden.”

Financiële draagkracht
,,Het wil mij voorkomen, Mijnheer de Voorzitter, dat veel van hetgeen ik reeds naar voren heb gebracht verband houdt met onze ‘geringe financiële draagkracht’. Wij hebben onlangs nog meegemaakt dat de Landsregering heeft goedgevonden, het nadelig slot van de door ons vastgestelde begroting van het eilandgebied met fl. 350.000,- te verlagen. Wij komen ook in de Eilandenregeling verschillende bepalingen tegen, die ten doel hebben de zeggenschap die wij zouden hebben ten aanzien van de regeling van zaken die ons eiland in het bijzonder aangaan, te beknotten. Deze bepalingen zijn uitgedrukt in de artikelen 109, 110, 112 en 113 van de 3de titel van de Eilandenregeling en zijn te wijten aan onze financiële afhankelijkheid. In verband hiermee wil ik twee tegenstrijdige uitspraken aanhalen, de een van de Voorzitter van de Regeringsraad, de heer Da Costa Gomez en de ander van de huidige Landsminister voor Financiën, de heer Plantz. De eerste zegt in zijn meer aangehaald boek op bladzijde 129: ‘Het eiland, dat financieel niet krachtig genoeg is om de lasten van een goed bestuur te dragen zal daardoor niet het recht verliezen, een eigen rechtsgemeenschap te vormen, het recht zal in de nieuwe rechtsgemeenschap der Nederlandse Antillen niet behoeven te worden gekocht. (ik herhaal ‘GEKOCHT’)."

Steun aan arme eilanden
,,Verder gaat hij door: ‘Steun zal aan de arme eilanden deze nieuwe gemeenschap moeten worden verleend. Eens heeft het thans arme Bonaire mede de laten van de Koloniale helpen dragen, en met de opbrengst van den verkoop van de gouvernements-plantages en zoutpannen, werden de Curaçaosche tekorten gedekt. Die tijd kan weer komen, zoals omgekeerd de tijd gekomen is, dat de kolonie Curaçao het Moederland geholpen heeft met de kosten van de oorlogsvoering en van de bevrijding en nog steeds helpt in zijn deviezennood. Laten wij daarom trachten een Nederlandsche rechtsgemeenschap te vormen op de basis van recht en vrijwillig hulpbetoon, waarin elk eiland zich veilig voelt, (voelt U, dat wij ons veilig voelen Mijnheer de Voorzitter?) waarin althans de strijd om recht en erkenning niet hoeft te worden gevoerd.’ Tot zover de woorden van de heer Gomez; ik zou hierbij slechts willen zeggen: commentaar overbodig. De Landsminister voor Financiën daarentegen zegt op bladzijde 17 van het rapport van de Commissie die zijn eigen naam draagt: ‘Naar bekend mag worden verondersteld zijn ook op Bonaire stemmen opgegaan teneinde te geraken tot zelfstandigheid. Deze zelfstandigheid is, gezien de noodlijdendheid van dit eiland voorhande niet te verwezenlijken.’ Mijnheer de Voorzitter, welke van deze twee meningen is de wettelijk geldige?”

Vragen
,,Bij mij rijzen nu naar aanleiding van de redactie van dit artikel de volgende vragen: Wie beoordeelt wanneer het nodig is geworden om nadere regelen te stellen door middel van een algemene maatregel van bestuur? En: Aan wie blijft de beoordeling of de behoefte van het eilandgebied op een bepaald tijdstip eist, dat bepaalde voorzieningen redelijk zijn te achten?
Wij hebben er niets aan en het is zelfs gevaarlijk ons te verlaten op wetsartikelen die nu eens zus en dan weer zo worden geïnterpreteerd. De personen die nú in de regering zitten kunnen er morgen niet meer zijn en de interpretaties die nu gelden kunnen mogelijk morgen anders luiden. Onze positie laat niet toe, dat wij onszelf overleveren aan de grillen en zienswijzen van bepaalde personen op zekere tijdstippen en onder zekere omstandigheden.
Ik ben van oordeel, Mijnheer de Voorzitter dat vooraleer een definitieve regeling wordt getroffen met betrekking tot de plaats van de Nederlandse Antillen in het Koninkrijk der Nederlanden, Nederland er op dient toe te zien, dat voldoende en werkelijke waarborgen wettelijk worden vastgelegd opdat er geen twijfel moge bestaan omtrent de status van elk onzer eilanden en voornamelijk van de financieel zwakkere en opdat straks niet een toestand zich zal ontwikkelen, die aanleiding zal geven Nederland ervan te beschuldigen onverantwoordelijk te werk te zijn gegaan.
Aan de hand van het voorgaande zou ik dan ook, wanneer andere leden hun zienswijze naar voren hebben gebracht, deze Raad een motie ter goedkeuring willen voorleggen, strekkende tot het benaderen van alle hiervoor in aanmerking komende instanties, teneinde de geraken: 1. Tot de politieke emancipatie van het eilandgebied Bonaire en 2. Tot de financiële veiligheid- en zekerheidsstelling van ons eiland.”

Voorstel
,,Verder wil ik voorstellen een brief te schrijven aan de Landsregering, waarin de Eilandsraad zijn sterke afkeuring uitspreekt over de door de Landsregering gevolgde methode bij de benoeming van een lid voor Bonaire ter R.T.C. en waarin als compromis wordt aangedrongen een tweede lid voor Bonaire in deze delegatie te benoemen. Een copie van deze brief ware te verzenden aan Hare Majesteit de Koningin, de Staten-General en de Staten van de Nederlandse Antillen met het verzoek in dezen te bemiddelen.”
De Voorzitter: “Wenst een van de leden het woord hieromtrent?”
De heer Gerharts: ,,Ja, Mijnheer de Voorzitter. Ik zou op de eerste plaats de heer Booi mijn compliment willen maken over zijn uitgebreide rede, die zeer duidelijk is geweest en die ik hoop een gereed oor zal vinden in Nederland en bij de Regering in Curaçao. In de tweede plaats wil ik mijn grote teleurstelling uitspreken over de afwezigheid van ons geacht lid de heer Abraham, die dit argumenteert door te zeggen, dat hij hier niet komt, omdat hij in de minderheid is. Hij moet in een koffiepot gekeken hebben om te weten dat hij vanavond in de minderheid is, want hij kan dat van tevoren niet weten, Mijnheer de Voorzitter. En wanneer hij weet, dat er op de agenda zulk een belangrijk onderwerp staat als: bespreking van de financiële positie van het eilandgebied Bonaire in het verband van de Nederlandse Antillen, dan moet hij weten, hij die lid is van de Staten van de Nederlandse Antillen en lid van de Ronde Tafel Conferentie, hij hier vanavond had moeten zijn om te horen wat de Eilandsraad naar voren heeft te brengen om die woorden naderhand te bestemder plaatse, zoals in de Staten van de Nederlandse Antillen en in de voorbereidende vergaderingen van de Ronde Tafel Conferentie, naar voren te brengen. Mijnheer de Voorzitter, ik zou graag ook een duitje - een duit - in het zakje willen doen, wat door de heer Booi vanavond al zo’n klein beetje gevuld is en ik zou graag ook een paar woorden willen wijden aan het onderwerp zoals dat op onze agenda staat.
Bij de overdracht van verscheidene diensten, die per 1 oktober jl. plaatsvond, sprak Zijne Excellentie, de Gouverneur een rede uit, op 30 september te Cas Cora en daarbij zeide de Gouverneur onder andere: ‘De nieuwe rechtsgemeenschappen, die de eilandgebieden zijn en die thans hun taak aanmerkelijk zien uitgebreid, zullen er goed aan doen zich te realiseren, dat hun een grote verantwoordelijkheid op de schouders wordt gelegd. Die verantwoordelijkheid brengt ook als vereiste mede, dat het eilandgebied bij het voeren van eigen huishouding rekening moet houden met de rechten en de belangen van die andere eilandgebieden en van het Land.’
Dit zijn mooie woorden van de Vertegenwoordiger van H.M. de Koningin. Helaas is het niet de Gouverneur die zal bepalen, wat behoort tot de rechten en de belangen van Bonaire, doch het is de Landsregering en de Staten die dit zullen doen.”

LodewijkGerharts