In oktober 1973 gaf de curator Hugo een deadline en de enige oplossing, om een fiasco te vermijden, was aan de First National City Bank een garantie geboden van 638.000 dollar (1.142.000 gulden). De heren Kielman, Kraemer en Fine tekenden een akte van borgtocht van totaal 200.000 dollar (358.000 gulden) waardoor de 1.500.000 gulden van de FNCB zou loskomen.LodewijkGerharts

De 838.888 dollar (1.500.000 gulden) van de City Bank zouden worden gedekt door: een eerste hypotheek op het hotel en de inventaris, borgstellingen ad 200.000 dollar van de heren Kielman, Kraermer en Fine te New York en borgstellingen van Hugo, Handel Mij Kralendijk en mijzelf.
Ik was er zeker van dan bij openbare verkoop de opbrengst voldoende zou zijn om de hypotheek, min de 200.000 dollar van de eerste borgstellingen te betalen. Niet vermoedende dat in de notariële akte zou worden ingelast dat wij zouden worden aangesproken indien we de borgen van NY niet binnen 3 maanden zouden betalen. Dat stond niet in de voorlopige borgstellingen die ik tekende. Een onbehoorlijke streek van de bank!
De heren te NY zeiden dat zij geen eerste borgen waren. Wij bewezen dat ze het wel waren. Nadat het hotel was verkocht en de opbrengst aan de City Bank was afgedragen bleef er nog een schuld over van 71.546,29 dollar. Wij werden veroordeeld dit bedrag plus rente à 10 procent per jaar te betalen, dankzij de toevoeging van de drie maanden in de akte van borgtocht. Het bedrag dat wij moesten betalen was inmiddels door de interest gegroeid tot 101.302,12 dollar.
Tijdens het proces bleek dat de bank de inventaris onderhands tegen de te lage prijs van 100.000 gulden had verkocht. Dat bedrag kwam ons toe, want het vormde een deel van de dekking die wij als borg hadden. Indien dit bedrag terstond aan ons was betaald zou het restant slechts 29.493,78 gulden zijn geweest. Maar bovendien, als de inventaris niet onderhands verkwanseld zou zijn geworden zou wellicht het gehele bedrag voldaan kunnen worden.

Vonnis
De hoge Raad vernietigde het vonnis van Curaçao en deze zaak is thans nog in behandeling. Men vraagt zich af hoe het hotel zonder financiën kwam te zitten. De hoofdoorzaken zijn:
Dat de Continental Royal Services (CRS) te New York, die de marketing zou doen in de USA voor gasten voor Hotel Bonaire, de van deze gasten geïnde bedragen niet afdroeg (een van de leiders van dit bureau was een zoon van de heer Kielman!) totaal 80.000 dollar. Het bureau was niet in het handelsregister ingeschreven.
Dat Kielman/Kraemer voor het hotel 65.000 dollar leenden van Lisonne (Lislind International) waarvan 30.000 dollar nimmer verantwoord werd. De accountants Moret & Limperg vroegen aan Kielman c.s. waar die som was gebleven. Op die brief en telegram werd nimmer een antwoord ontvangen. Onfrisse knapen waren het!
Al met al heeft deze affaire ons (Hugo en mij) veel geld gekost, waardoor wij in moeilijkheden zijn gekomen. De KLM staat buiten deze zaak. Maar als meneer Kielman niet de topman van de KLM in New York was geweest, zouden wij nooit in deze schandelijke zaak betrokken zijn geworden. Het was een volslagen misplaatst vertrouwen. De drang ons eiland vooruit te helpen, wat wij zoveel jaren hebben gedaan, heeft Hugo en mij bewogen ons in dit wespennest te steken.

Hotel Sorobon
Dit was een Venezolaans project van de familie Garcia te Caracas. Een groots plan, te bouwen aan het Lac bij Sorobon. Er zijn enige miljoenen aan besteed. De fout die de investeerders maakten, was dat zij de architect, directeur van de bouwmaatschappij maakten. Brieven met klachten van het Bestuurscollege aan de vennootschap bereikten Venezuela niet. Toen eindelijk de familie Garcia hoorde van de moeilijkheden die te Bonaire waren ontstaan, was het te laat. Tot overmaat van ramp kwam de oude heer Garcia door een auto-ongeluk in Caracas om, juist toen beslissingen moesten worden genomen. De familie Garcia wilden het plan toch nog uitvoeren voor de naam van hun vader en voor de naam van Venezuela. Uit de boedel van de oude heer konden geen gelden op korte termijn vrij worden gemaakt. Men heeft kapitalen moeten besteden om de fundaties te maken. Wanneer een kuil werd gegraven stroomde het water van het Lac zo hard naar binnen, dat het onmogelijk was de kuilen watervrij te pompen. Naast geweldige tegenvallers bij de bouw, vond de directeur van het project het nuttig aan hoge ambtenaren kortingen te geven op de bouwprijs van de voor hen gebouwde huizen. De verliezen ontstaan door deze ‘vriendendiensten’ werden gedragen door de vennootschap.
Het plan hield ook in enige paviljoenen in het water te bouwen, die, na gereedkomen, via een bruggetje bereikbaar zouden zijn. Een aardig idee. Van een van deze paviljoenen was de betonijzerconstructie van de vloer al gelegd. Om deze niet verloren te laten gaan heeft een van de zoons rond 30.000 bolívar uitgegeven om de cementen vloer af te werken. Het waren prettige karaktervolle mensen.
De vennootschap werd failliet verklaard en de opstallen werden in een veiling verkocht.
De Garcia’s trachtten geld bijeen te krijgen uit de boedel om alles weer terug te kopen, doch zij slaagden daarin niet.
Verscheidene malen daagden geïnteresseerden op, doch men kwam nooit tot zaken. Ten slotte liet het Bestuur van Bonaire het hoofdgebouw met dynamiet opblazen. Jammer, want nu liggen er geweldige stukken gewapend beton, enige duizenden kilo’s zwaar, waarmee men geen raad weet.
Het is te betreuren dat dit project zo’n droevig einde vond. De initiatiefnemers hebben beter verdiend.

Meer hotelplannen
Sinds Zeebad begon zijn er vele liefhebbers geweest die te Bonaire een hotel wilden oprichten. Maar weinigen van deze weldoeners kwamen tot het uitvoeren van hun plannen toe. Men beschikte meestal over weinig geld en hoopten dat de overheid scheutig zou zijn en hen in staat zou stellen grootse plannen uit te voeren. Het waren bijna allemaal buitenlanders die ons eiland zo uitstekend vonden om flinke winsten te maken. Die plannenmakers, die hun zetel in het buitenland hadden, hadden maar één belang: zo snel mogelijk veel winst maken. En waar er op de beleidsvoering nagenoeg geen controle was, konden de directies in het buitenland zich aardige salarissen toekennen. Na verloop van tijd werd dan het beheer overgenomen door een andere buitenlandse groep en het lieve leven begon dan weer opnieuw. De overheid is verscheidene malen op deze wijze er ingelopen.
De Nederlandse Antillen beschikten helaas niet over personen die van hotelbeheer veel wisten. En wanneer dat een keer wel zo was, bijvoorbeeld in het geval Hotel Playa Funchi, waar de oprichters van Little Bay te Sint Maarten in zaten en anderen die in de Nederlandse Antillen hun woonplaats hadden, liep de zaak stuk op eisen waaraan niet voldaan kon worden.
Vele malen kwam louche figuren op het aas - hulp van de overheid - af met adembenemende voorstellen. Gelukkig was men altijd weer in staat betrekkelijk snel de achtergrond van de heren te onderkennen.
Daverende artikelen verschenen er in de kranten met foto’s van de geïnteresseerden, het liefst met het bestuur van ons eiland, dat maakte indruk in het thuisland.
Er zijn meer dan tien groepen geweest, die plannen kwamen bespreken, doch die niet verder kwamen dan de conferentietafel. In 1982 waren er drie aanvragen in behandeling.