Door Peter Kavelaars

De derde dinsdag van het jaar is alweer voorbij en dat betekent dat in Nederland de Miljoenennota en het Belastingplan voor 2021 zijn gepresenteerd. In deze barre coronatijden waar de meeste overheden net als burgers en bedrijven niet veel geld meer op de rekening hebben staan zou men denken dat zo’n begroting de fiscale lasten behoorlijk opstuwt. Er is immers - en dat is voor Curaçao niet anders - veel geld gestoken in coronamaatregelen en bovendien lopen de inkomsten van de overheid door verminderde belastingopbrengsten sterk terug. De economie draait immers bepaald niet meer als een zonnetje, hoewel dat wel weer sterk verschilt per bedrijfstak. Maar ondanks deze moeizame financiële positie van de overheid, heeft het kabinet-Rutte het toch voor elkaar gekregen om een lastenverlichting voor met name burgers door te voeren. Niet dat het om veel geld gaat, maar toch. Achtergrond is stellig de omstandigheid dat er volgend jaar verkiezingen zijn want op grond van een verantwoord financieel beleid lijkt lastenverlichting voor burgers niet erg verstandig. Als er al geld beschikbaar is, laat dat dan niet naar de burger gaan maar naar bedrijven: er blijkt een groot spaaroverschot te zijn, ofwel burgers houden in onzekere tijden de knip op de beurs. Dan heeft het weinig zin hun belastingverlichting te geven, terwijl veel bedrijven dat juist wel goed kunnen gebruiken.

Gelukkig komt het Belastingplan ook hun wel wat tegemoet. Er wordt namelijk een tijdelijke coronareserve ingevoerd. Dat is wel een aardige tegemoetkoming die ook op Curaçao zinvol zou kunnen zijn. Veel bedrijven maken dit jaar verlies. Dat verlies kan in het algemeen gecompenseerd worden met winsten in andere jaren. In Nederland kan dat een jaar terug (carry back) en zes jaar vooruit (carry forward). Curaçao kent in de winstbelasting alleen een carry forward van tien jaar. Om bedrijven tegemoet te komen voor het verlies over 2020 zou wat Nederland betreft de carry backtermijn kunnen worden verlengd tot twee of drie jaar. Dat gebeurt echter niet. Carry back leidt ertoe dat op grond van een verliesaangifte over 2020 dat verlies direct leidt tot een teruggaaf van belasting, althans indien in 2019 winst is behaald. Dat levert onmiddellijk liquiditeiten op, iets waar veel bedrijven om zitten te springen. Voor Curaçao werkt dat dus echter niet en het zou daarom aanbeveling verdienen om een carry back in te voeren van in elk geval een jaar maar bij voorkeur twee jaar.
Nederland verlengt, zoals gezegd, de carry backtermijn niet, omdat de regering dat voor de uitvoering door de Belastingdienst te ingewikkeld vindt. Dat valt volgens mij wel mee. Hoe dan ook, er is een aardig alternatief voor bedacht, te weten de zojuist genoemde coronareserve. De reserve maakt het mogelijk om een voorzien verlies van 2020 over te hevelen naar 2019. Dit gebeurt door op de balans van 2019 (alsnog) een reserve op te nemen ter grootte van maximaal het te verwachten verlies over 2020. Daarmee wordt de winst over dat laatste jaar direct verlaagd en derhalve ook de verschuldigde vennootschapsbelasting. De regeling heeft uiteraard alleen effect als er in 2019 winst is behaald. Een lastig punt is uiteraard dat de schatting van het verlies over 2020 arbitrair is. Anderzijds kan dat later eventueel ook nog wel worden aangepast zolang de aanslag nog niet onherroepelijk is vastgesteld. En verder loopt de fiscus ook niet zoveel risico, omdat de reserve ultimo 2020 in principe weer moet vrijvallen. Het gaat dus uiteindelijk alleen om het voor één jaar naar voren halen van een verlies dat tot liquiditeiten moet leiden.

Al met al een simpele maar vermoedelijk redelijk doeltreffende maatregel. Merkwaardig is echter wel dat de reserve alleen geldt voor ondernemers die onder de vennootschapsbelasting vallen en niet voor ondernemers die onder inkomstenbelasting vallen. Dat is een tekortkoming.
Voor het bedrijfsleven is verder het tarief voor de vennootschapsbelasting relevant. Nederland is hiermee al jaren doende maar past dat steeds weer aan, zelfs als een en ander al in een wetswijziging is geregeld. De stand van zaken is nu dat het tarief in de eerste schijf daalt van 16,5 procent naar 15 procent maar dat de oorspronkelijk beoogde tariefverlaging van de tweede schijf niet doorgaat en aldus 25 procent blijft. Wel wordt in twee stappen de drempel tussen beide schijven verhoogd van de huidige 200.000 euro tot ongeveer 400.000 euro in 2022. Dat betekent dus dat over de eerste 400.000 euro winst slechts 15 procent belasting is verschuldigd. Tegelijkertijd worden ondernemers in de inkomstenbelasting de komende jaren zwaarder belast doordat de zogenoemde zelfstandigenaftrek wordt verlaagd. Enerzijds zal dit dus kunnen leiden tot een vlucht naar de bv maar anderzijds leidt het ook tot een kleiner drukverschil tussen werknemers en zelfstandigen (zzp’ers). Daarmee zou de veelvoorkomende schijnzelfstandigheid moeten worden ingeperkt. Ik vermoed dat dit laatste zich ook wel voor zal gaan doen maar het kost ongetwijfeld tijd. Dit zou daarmee ook voor Curaçao wel een nuttige richting zijn om het probleem van de schijnzelfstandigen te beperken: verminderen van het drukverschil tussen werknemers en zelfstandigen.

Peter Kavelaars is hoogleraar fiscale economie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en als 'of councel' verbonden aan Deloitte.

ADOpinie 800