Geloofsbrieven mogen geen voorwerp van antidemocratische spelletjes zijn

Door prof. dr. Arjen van Rijn

Afgelopen vrijdag hebben de leden van de oppositie door weg te blijven verhinderd dat een vergadering van de Staten zou plaatsvinden waarin over de geloofsbrieven van het kandidaat-Statenlid Shaheen Elhage en over diens toelating tot de Staten moest worden besloten. Het Antilliaans Dagblad noemde dit gedrag zaterdag ‘een zeer serieuze obstructie en daarmee een bedreiging van de democratie’. Dat zijn harde bewoordingen. Maar: ze zijn volstrekt juist.opinievrijn

Tijdens de laatste Statenverkiezingen in april 2017 hebben de burgers van Curaçao hun stem uitgebracht, met die stemmen bepaald hoeveel zetels aan elke lijst toekwamen en de gekozenen het democratische mandaat verleend om hen vier jaar lang te vertegenwoordigen. Iedereen heeft de plicht deze uitslag zonder enig voorbehoud te respecteren. In elke democratie is de uitslag van de verkiezingen heilig. Dat is de kern van het democratische systeem. Daar valt nooit op af te dingen. Die uitslag geldt ook wanneer door het overlijden of tussentijds vertrek van een zittend Statenlid een zetel vacant wordt. In dat geval wordt de zetel vervuld door de kandidaat die op grond van het Kiesreglement (een formele wet) daarvoor in aanmerking komt. In dat kader worden van elk toetredend lid vooraf de geloofsbrieven onderzocht. Dat doen de Staten zelf. Niemand staat immers boven het parlement. Het onderzoek naar de geloofsbrieven is een technische procedure die niets anders beoogt dan na te gaan of degenen die in de Staten hun zetel innemen daartoe ook gerechtigd zijn. Het omvat het onderzoek of de gekozene voldoet aan de formele vereisten voor het lidmaatschap - leeftijd, Nederlanderschap, ingezetenschap -, of de regels van bloed- en aanverwantschap aan het lidmaatschap in de weg staan en of de gekozene een met het lidmaatschap onverenigbare betrekking bekleedt. De Staten als geheel én elk individueel Statenlid hebben de plicht ervoor te zorgen dat die geloofsbrievenprocedure onverwijld wordt afgewerkt zodat de Staten steeds in volledige samenstelling hun werk kunnen doen. Elke zetel in de Staten vertegenwoordigt bijna vijf procent van de kiezers. Elke kiezersstem moet in de Staten kunnen worden gehoord.

Als zittende Statenleden en bloc de geloofsbrievenprocedure frustreren door weg te blijven van de Statenvergadering die daarvoor is uitgeschreven, dan handelen zij niet integer, maken zij misbruik van de voorgeschreven procedure, plegen zij obstructie van de in de constitutie vastgelegde democratische en staatsrechtelijke processen, handelen zij in strijd met het Statuut en met de verdragen waarin het actieve en passieve kiesrecht is gewaarborgd, én schenden zij de eed die zij bij de aanvaarding van hun Statenlidmaatschap hebben afgelegd. Dat is een opeenstapeling van zeer ernstige vergrijpen die onder geen enkel beding mag worden getolereerd.

Hoe moet het in dit licht nu verder? Voor een definitieve conclusie dat de Statenleden die vrijdag zijn weggebleven obstructie plegen was het toen nog te vroeg. Een tweede kans moet er altijd zijn. Dat eist het Reglement van Orde van de Staten dan ook niet zonder reden. Er kan altijd een grond zijn geweest dat een Statenlid vrijdag niet kon komen, hoe onwaarschijnlijk het ook mag klinken. Terecht heeft de Statenvoorzitter dan ook voor vandaag de Staten opnieuw bijeengeroepen. Dit geeft de Statenleden die vrijdag niet aanwezig waren de gelegenheid hun verzuim te herstellen. Hopelijk tonen ze inzicht. Doen zij dit, dan is daarmee de kous af. Althans, mits zij vervolgens ook loyaal meewerken aan de toelating van Elhage, dat wil zeggen de geloofsbrieven alleen beoordelen op de formele eisen die daarvoor gelden. Zouden ze de geloofsbrieven om andere (en dus ondeugdelijke) redenen afwijzen, dan zouden ze ook hier weer niet integer handelen. Hoewel de Staten in beginsel hun eigen geschillen over geloofsbrieven beslechten, kan Elhage, mocht hij vastlopen, uiteindelijk zijn toelating via de rechter afdwingen omdat de interne geschillenregeling van de Staten niet voldoet aan de eisen van een onafhankelijk en eerlijk proces.

Blijven de leden van de oppositie ook vandaag bij voorbaat weer weg, dan ontstaat er een impasse en zal zo snel mogelijk via een kort geding de rechter moeten worden ingeschakeld. Deze pleegt zich bij conflicten in politieke gremia in het algemeen terughoudend op te stellen, maar voor terughoudendheid is hier dan geen enkele reden meer, integendeel. Statenleden die de geloofsbrievenprocedure blijvend frustreren, en dat kan je na twee keer wegblijven wel zeggen, plegen staatsrechtelijke obstructie en handelen daarmee evident onrechtmatig. Naar mijn mening zal de rechter, wanneer hem de kwestie wordt voorgelegd, de weigerachtige Statenleden opdracht moeten geven om loyaal aan het beoordelen van de geloofsbrieven en de toelating van Elhage mee te werken. Liefst onder oplegging van een dwangsom, zodat het ook werkelijk gebeurt.

In 1977 heeft de rechter zoiets één keer eerder gedaan. De situatie lag toen nog anders omdat op grond van de toenmalige Staatsregeling de regering bevoegd was om de Staten in buitengewone vergadering bijeen te roepen. De Statenleden die in 1977 weigerden om aan de geloofsbrievenprocedure mee te werken werden bij landsbesluit verordonneerd om te komen. Ze stapten naar de rechter om dit bevel van tafel te krijgen, maar die beoordeelde hun gedrag als ‘staatsrechtelijke obstructie met het doel het staatsrechtelijke proces van het land lam te leggen’ en achtte het landsbesluit rechtmatig. De huidige Staatsregeling van Curaçao bevat niet meer een dergelijk instrument om de Staten tot de orde te roepen. Dat is op zichzelf zuiver, want de regering behoort niet over het parlement te gaan. Het betekent wel dat nu direct de route naar de rechter moet worden gevolgd.

Mocht de rechter om welke reden dan ook toch niet in staat zijn om in te grijpen, dan zal uiteindelijk - het is dan onvermijdelijk - het zwaarste middel moeten worden ingezet: een Algemene Maatregel van Rijksbestuur waarbij de Staten en hun leden de opdracht krijgen om de geloofsbrieven van Elhage onverwijld en conform de daarvoor geldende eisen te beoordelen. Wanneer zelfs via de eigen Curaçaose rechter niet kan worden bewerkstelligd dat Statenleden doen wat ze moeten doen, kan de conclusie alleen maar zijn dat een ontoelaatbare toestand in strijd met het Statuut en de verdragen is ontstaan die niet meer door Curaçao zelf kan worden geredresseerd. Dat rechtvaardigt het opleggen van een Algemene Maatregel van Rijksbestuur. Een verzoek daartoe kan zowel door de Statenvoorzitter als door de regering van Curaçao worden gedaan. Aangezien het een koninkrijksaangelegenheid betreft zou ook de gouverneur zelf (zonder betrokkenheid van de ministers) een verzoek kunnen doen. Daarnaast staat het uiteraard aan elke burger van Curaçao vrij om zich rechtstreeks tot de koninkrijksregering te wenden. Het is te hopen dat deze laatste trede op de escalatieladder niet hoeft te worden beklommen. Tenslotte is het vragen van een Algemene Maatregel van Rijksbestuur niet prettig. Maar wat moet dat moet. En dan is ook definitief duidelijk dat de constitutionele regels van Curaçao een leemte bevatten die dringend moet worden opgevuld, gezien de neiging bij sommige Statenleden om van die leemte misbruik te maken.

De reden dat de oppositie er alles aan doet om de huidige vacante Statenzetel vacant te houden, is dat daardoor het kabinet-Rhuggenaath niet meer op een parlementaire meerderheid zou berusten en daarom zijn ontslag moet aanbieden. Maar die redenering bedriegt. Zo werken de democratie en de constitutie niet. Er is geen enkele aanleiding om aan te nemen dat de parlementaire meerderheid op dit moment niet meer aanwezig zou zijn. Het meenemen van de PIN-zetel door Rennox Calmes heeft ertoe geleid dat de regeringsmeerderheid in de Staten tot 11 van de 21 is gekrompen. Maar er is altijd nog een meerderheid. Dat een van de PAR-zetels vacant is en op dit moment het aantal leden van de fracties die de regering steunen tijdelijk 10 bedraagt brengt hierin geen verandering. De vacante zetel zal hoe dan ook weer vervuld worden door een kandidaat van de PAR-lijst. Daarmee staat materieel vast dat de parlementaire meerderheid niet verloren is gegaan en dat het kabinet-Rhuggenaath geen reden heeft voor de conclusie dat het vertrouwen van de meerderheid van de Staten niet meer aanwezig is. Een motie van wantrouwen die enkel wordt aangenomen dankzij het nog niet vervuld zijn van de vacante zetel kan premier Eugene Rhuggenaath gevoeglijk naast zich neerleggen. Zo’n motie zegt niets. Pas als de Staten weer voltallig zijn, kan echt worden gemeten. Democratie leeft van integriteit en van loyaliteit aan de constitutie, de democratie en de rechtsstaat. Een gebrek aan integriteit en loyaliteit juist bij degenen die het vaandel dragen is het ergste wat een democratie kan overkomen. Daarom is het nu alle hens aan dek, zelfs al moet het uiteindelijk een Algemene Maatregel van Rijksbestuur zijn.

De auteur, prof. dr. Arjen van Rijn, is buitengewoon hoogleraar staatsrecht en staatkundige vernieuwing aan de University of Curaçao (UoC).