Het Statuut biedt meer dan voldoende ruimte voor een veel creatievere aanpak

Door dr. Rutsel S.J. Martha

Niemand betwist dat een financiële injectie noodzakelijk is om de financieel-economische crisis die de Covid-19-pandemie op Curaçao, maar ook op Aruba en Sint Maarten veroorzaakt, het hoofd te bieden. Maar de stelling van staatssecretaris Knops (en anderen) dat deze landen de autonomie niet aankunnen, getuigt eerder van intellectuele luiheid dan wijsheid. Het feit dat men via de route van hoofdstuk 3 van het Statuut (vrijwilligheid), in wezen een stelsel in het leven wil roepen dat herinneringen oproept aan het mandaatstelsel van de Volkenbond, bewijst de slordigheid van de aanpak. Een discussie die zou moeten gaan over het welzijn van de bevolkingen is verzand in een staatsrechtelijke confrontatie. De overzeese landen worden voor een binaire keuze geplaats: slikken of stikken.rutselmartha1

Met deze bijdrage wil ik laten zien dat het Statuut meer dan voldoende ruimte biedt voor een veel creatievere aanpak, waarbij de autonomie van de landen en de waarborgfunctie van het Koninkrijk in balans blijven. Daartoe beperk ik mij gemakshalve tot de situatie van Curaçao.

Voorop zij gesteld dat, naar mijn mening, onder geen beding geld uit Nederland naar Curaçao moet worden overgemaakt. Ik blijf erbij dat, zodra een beroep wordt gedaan op Nederlands belastinggeld, de discussie vertroebeld wordt. Ten tweede, er moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen het Koninkrijk en Nederland. Het Koninkrijk moet zich richten op de waarborgfunctie zoals gedefinieerd in het Statuut. Onderdeel daarvan is het waarborgen van de naleving van internationale verplichtingen.

Wanneer men deze waarborgfunctie als vertrekpunt neemt, dan valt meteen op dat er sprake is van een tekortkoming in de naleving van het Internationale Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten. Het Koninkrijk is er herhaaldelijk erop gewezen dat de situatie op Curaçao niet aan de betrokken verdragsverplichtingen voldoet. Men kan er zeker van zijn dat door de coronacrisis dit alleen maar erger is geworden. De situatie is zelfs zo verergerd dat men niet meer kan volstaan met de stelling dat Curaçao de kans moet krijgen om op eigen kracht naar de door het genoemde verdrag beoogde situatie toe te werken. Ziedaar waarom de Koninkrijksregering, te onderscheiden van Nederland, aan zet is. Wat zou dan, vanuit dit perspectief, een aanpak kunnen zijn? Duidelijk is dat een dergelijke aanpak maatregelen vereist die een antwoord bieden voor zowel de kortetermijnliquiditeitsbehoefte als de noodzakelijke structurele aanpassingen. Derhalve, als ik Nederland was, dan zou ik de Koninkrijksregering doen besluiten dat bij Algemene Maatregel van Rijksbestuur ex artikel 51 Statuut bepaald wordt dat:

  1. Korte termijn: voor een periode van 18 maanden wordt aan alle inwoners van tussen 18 en 60 jaar van overheidswege een basisinkomen (‘universal basic income’) van bijvoorbeeld 1.800 gulden per maand verstrekt. Aldus wordt de koopkracht op korte termijn verzekerd. Hierdoor wordt de binnenlandse vraag naar goederen en diensten op een redelijk peil gehandhaafd (‘plaka ta keda lora’). Deze uitgave wordt monetair gefinancierd.

  2. Lange termijn: anders dan tot nog toe, zal de economische ontwikkeling niet meer worden bezien door de lens van de overheidsfinanciën. Reeds in het rapport van de Commissie-Van Lennep ‘Schuld of Toekomst’ van 1996, werd ervoor gewaarschuwd dat, zelfs wanneer men de beheersbaarheid van de financiële situatie als vertrekpunt zou willen nemen, dan nog zal geen duurzame oplossing kunnen worden gevonden zonder een dramatische verbetering van de output van de economie. Ondanks deze waarschuwing en de eindeloze bezuinigingsrondes ten spijt, is de economie sindsdien alleen maar achteruit gehold, met alle gevolgen van dien. Indien men het niettemin te beangstigend zou vinden om de beheersbaarheid van overheidsuitgaven als vertrekpunt te verlaten, dan is een herschikking nodig waardoor het maximaliseren van het rendement van het menselijk kapitaal daarin ingepast zou kunnen worden. Er zou een ontwikkelingsdoel geformuleerd kunnen worden aan de hand van de ‘human development index’ van de UNDP. Voorgeschreven zou kunnen worden dat Curaçao binnen 12 jaren gelijk aan of hoger dan Nederland moet komen te staan op de Human Development Index gebaseerd op de HDI Ranking 2019 (Singapore heeft dat in 20 jaar gedaan). Concreet houdt dat in dat: a. levensverwachting bij geboorte 82,3 moet zijn; b. verwachte aantal schooljaren van een kind van 2 moet 18 zijn (‘expected years of schooling’); c. gemiddelde jaren besteed aan scholing van personen boven 25 jaar moet 12,2 zijn (‘Mean years of schooling’); en d. een bruto nationaal inkomen per capita van gemiddeld 50.013 dollar.

  1. Progressie wordt elke drie jaar gemeten door de College Human Development Index (vervanger van het Cft), minstens één jaar voor de Statenverkiezingen;

  2. Indien in de aflopende periode geen vooruitgang is geboekt, dat kunnen de zittende Statenleden zich in de volgende Statenverkiezingen niet verkiesbaar stellen en kunnen zij evenmin bewindspersoon worden. Deze maatregel bereikt dat, in plaats van onderling met elkaar te concurreren, de volksvertegenwoordigers samen moeten werken om de sociaaleconomische doelen te bereiken;

  3. Gedurende die 12 jaren mogen de Staten niet ontbonden worden, zodat de zittingsperiodes telkens 4 jaren zijn. Deze maatregel brengt stabiliteit in bestuur;

  4. De overheidsuitgaven voor onderwijs (inclusief sport en cultuur) worden niet langer als overheidsconsumptie beschouwd, maar als kapitaaluitgaven. Hierdoor zullen deze uitgaven niet langer als lopende uitgaven op de begroting worden opgevoerd, maar worden ze op de kapitaaldienst opgevoerd. Wat dit oplevert is dat uitgaven voor onderwijs niet langer beperkt zullen worden door de gulden financieringsregel. De gedachte achter deze regel is dat investeringen rendement hebben en ze betalen zich daarom terug voor de overheid. De onderliggende gedachte is het onomstotelijk feit dat rijke landen hoogopgeleide landen zijn. Ik bevind mij in dit opzicht in het goede gezelschap van de leermeester van John Maynard Keynes, namelijk Alfred Marshall die in zijn in 1890 verschenen handboek van economie het volgende schreef: ,,There is no extravagance more prejudicial to growth of national health than the wasteful negligence which allows genius that happens to be born of lowly parentage to expend itself in lowly work. No change would conduce so much a rapid increase in the material wealth as an improvement in our schools, and especially those of the middle grades, provided it be combined with an extensive system of scholarships, which will enable the clever son of a working man to rise gradually from school to school till he has the best theoretical and practical education the age can give.” Door de onderwijsuitgaven van de overheid niet langer als overheidsconsumptie te beschouwen maar als kapitaalinvesteringen, wordt het mogelijk om de noodzakelijke investeringen in het onderwijs te doen en dus de economische groei te stimuleren. Door deze groei zal de overheid de investering terugverdienen omdat economische groei meer belastingopbrengsten genereert. Om dit te bereiken zal aanhoudend op grote schaal moeten worden geïnvesteerd in een algehele vernieuwing van fysieke infrastructuur van het onderwijs (inclusief sport en cultuur), onderwijsmateriaal en aandacht voor technische opleidingen en de salarissen van het onderwijspersoneel. Een speciaal onderwijsinvesteringsfonds zal moeten worden opgezet dat doorlopend middelen zal moeten aantrekken van de kapitaalmarkt, wellicht door plaatsingen op de DCSX-beurs. De gedachte van onderwijs als investeringskans voor de private sector is niet nieuw. Zie Hulshoff: ,,Onderwijs als investeringskans voor de private sector”, in MeJudice van 1 juli 2011 (mejudice.nl);

  1. Gedurende die 12 jaren krijgen de landen geen financiële steun van Nederland (tussen vrienden gesloten beurzen). Wel zal het Koninkrijk bemiddelen om toegang te krijgen tot de middelen van het IMF en de Wereldbank en/of de internationale kapitaalmarkt, mits dat past in de ontwikkelingsstrategie.

Op deze wijze treedt het Koninkrijk sturend op, in plaats van op de stoel van de lokale democratische instituten te gaan zitten. De autonomie wordt begeleid en niet ingeperkt.

De voorgestelde Algemene Maatregel van Rijksbestuur is te rechtvaardigen op grond van artikel 43, lid 2 Statuut vanwege de armoede en de slechte gemiddelde gezondheid van de bewoners (overgewicht, diabetes, nieraandoeningen, hypertensie, noem maar op). Gezien het oorzakelijk verband tussen ondeugdelijk onderwijs en armoede (het feit dat dit al 25 jaren gaande is) wordt deze bijsturing en inkadering door de regering van het Koninkrijk gerechtvaardigd (zie Sharine Cornelia-Isabella; ‘Onderwijs en armoede: keerzijde van eenzelfde medaille’, in: ‘Een aanzet tot integrale ontwikkeling’, 25 jaar UNA, 2005). Niet veel fantasie is nodig om te constateren dat sinds 1979, toen het Internationaal Verdrag inzake de Economische, Sociale en Culturele Rechten van kracht is geworden, de landen tekort zijn geschoten in de naleving daarvan. Het ICESCR-comité heeft het Koninkrijk herhaaldelijk daarop aangesproken. Een maatregel ex artikel 51 Statuut is dus gerechtvaardigd.

Met het bovenstaande heb ik willen illustreren dat juist het Statuut de mogelijkheid biedt om het doel dat Nederland voor ogen staat te bereiken, zonder dat daarbij gedrochten in het leven hoeven te worden geroepen die ons verder van huis brengen. Ik zou denken: maak er op doordachte en vindingrijke manier gebruik van. Echter, daaraan ontbreekt het vaak aan beide kanten van de oceaan volledig, getuige de ontmanteling van de Nederlandse Antillen. Een duidelijk product van intellectuele luiheid en politiek opportunisme. Laat deze kans niet voorbijgaan om anders en beter te werk te gaan.

Dr. Rutsel S.J. Martha is voormalig PNP-minister van Justitie van de Nederlandse Antillen en ook oud-Gevolmachtigde minister in Brussel. Tegenwoordig is hij advocaat en partner bij Lindeborg Counsellors at Law in Londen.