Parlement geen rubberstamp van de regering

We cannot become who we need to be by remaining who we are

Door Robert F. Pietersz

Binnen een democratische rechtsstaat fungeert een parlement als de wetgevende macht, bestaande uit de vertegenwoordigers van de burgers. Via openbare verkiezingen worden die vertegenwoordigers gekozen. Eén van de belangrijke taken van het parlement is het uitoefenen van de controle op de regering. Daarnaast heeft het parlement het recht om de begroting van de regering officieel (bij wet) goed te keuren en de procedure om de tekst van een wetsontwerp officieel vast te stellen of een bestaande wet te wijzigen. Bij de controlefunctie kan het parlement gebruikmaken van een aantal bevoegdheden zoals het vragenrecht, het enquêterecht en het recht om met een motie het beleid van een minister of van het hele kabinet goed- of af te keuren. In het kader van onze reflectie over het functioneren van de overheid kan niet uitgebreid ingegaan worden op de verschillende deelvraagstukken. Wel belangrijk ter bespreking is zowel de controlefunctie als het recht om de begroting vast te stellen; in het verlengde daarvan natuurlijk ook de controle op de uitgaven van de overheid.

plato2De controlefunctie houdt in het algemeen in dat het parlement erop toeziet dat de overheid wel goed bestuurt. Over behoorlijk bestuur en/of goed bestuur zijn vele boekenkasten volgeschreven. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur houden onder meer in: het verbod van misbruik van bevoegdheden, verbod van willekeur, rechtszekerheidsbeginsel, het proportionaliteitsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Dat betekent dat leden van het parlement ‘overtredingen’ door ministers van elk van de genoemde algemene beginselen zou kunnen gebruiken om zijn/haar controlefunctie uit te oefenen. Maar dragen alle parlementsleden voldoende kennis hiervan? Zijn nieuwe parlementsleden in deze materie geschoold? Zien en ervaren wij als burgers dat parlementsleden op adequate wijze hiervan gebruikmaken? Wat wij als burgers zien is onder andere dat men elkaar in de haren vliegt, oorvijgen uitdeelt, zich onbeschoft uitlaat en zich dienovereenkomstig gedraagt, partijpolitiek in plaats van het algemeen belang laat prevaleren, kortom een gedrag dat niet overeenkomt met het lidmaatschap van ons parlement.

De tweede functie is die van het vaststellen van de begroting én de controle op de overheidsuitgaven. Met name met betrekking tot het laatste kan het parlement zich bedienen van de Algemene Rekenkamer. Die heeft tot doel om te onderzoeken of de jaarlijkse uitgaven van de overheid wel conform het goedgekeurde maximum is van de betreffende begroting. De Algemene Rekenkamer rapporteert aan het parlement. Bij dat onderzoek wordt de rechtmatigheid en de doelmatigheid van die uitgaven bekeken. Dat hebben wij eerder al opgemerkt.

De vraag is of er nooit aanmerkingen zijn gemaakt over de overheidsuitgaven? Zijn de uitgaven altijd netjes binnen de goedgekeurde bedragen gebleven? Dat lijkt mij een retorische vraag, want als dat het geval zou zijn (geweest) dan zouden we nooit met grote begrotingstekorten hebben gezeten, dan hadden we de Rijkswet financieel beheer Curaçao en Sint Maarten niet nodig; dan hadden we het College financieel toezicht (Cft) ook niet nodig dat keer op keer gereclameerd heeft dat wij ons huishoudboekje beter moesten bijhouden. Dan zou er geen reden zijn voor Nederland om voorwaarden te stellen die - ik zeg het nogmaals nadrukkelijk - zich totaal niet verdragen met de humanitaire nood die door de gevolgen van de pandemie van het coronavirus ons land zo hard getroffen heeft; die een dark number van nieuwe werklozen heeft doen ontstaan; die de groep van personen en gezinnen die onder de armoedegrens moeten leven, nog groter heeft gemaakt; die de woede van een groot deel van de bevolking heeft ontlokt omdat geheel buiten hun schuld om zij door derden verplicht worden om 12,5 procent tot 20 procent van hun inkomen te moeten inleveren. Terwijl ik meen dat de essentie van die voorwaarde eigenlijk was dat op korte termijn flink gekort zou moeten worden op de exorbitant hoge bedragen aan salarissen die topfunctionarissen in het overheids- en semi-overheidsapparaat verdienen. Als dát de essentie was, waarom zouden dan anderen, met name een grote groep overheidsdienaren, ook moeten inleveren? Gewone verdieners die geen exorbitante salarissen mee naar huis nemen.

plato1Als wij al in 2016 (dat is vier jaar geleden!) een wetsontwerp klaar hadden om dit te regelen, waarom daarmee gewacht, terwijl al vóór die tijd (en daarna) signalen uit Den Haag gegeven zijn (ook via het Cft) dat in die hoge salarissen gekort moest worden? Waarom niet onmiddellijk in die wet een ‘terme de grâce’ van een jaar opgenomen en onmiddellijk die wet in werking laten treden? Om als overheid nu, na aandringen zijdens de staatssecretaris, te besluiten dat iedereen in overheidsdienst onmiddellijk moet inleveren, terwijl nu de terme de grâce van een jaar nog extra aan de grootverdieners wordt verleend, is onbegrijpelijk, onrechtvaardig en niet getuigend van behoorlijk bestuur. Maar ligt dat alleen aan de Raad van Ministers? Of zou het kunnen dat ook het parlement een steek heeft laten vallen? Ik meen van wel, aangezien het parlement niet in een monistisch stelsel, maar in een dualistisch stelsel opereert, hetgeen betekent dat het parlement geen rubberstamp is van de regering. Het is juist de onafhankelijkheid van het parlement ten opzichte van de regering en dus ook van hun eigen partij die in de coalitie zit, dat de controlerende taak goed tot uiting komt. De pressie zijdens het parlement als onafhankelijke controleur op de regering wordt dan veel effectiever, zoals het ook behoort te zijn. Vooropgesteld dat veel eerder gekort had moeten worden in de salarissen van de grootverdieners, dan had het ook geen zin om nog eens te korten op de gewone verdieners die conform de gewone en bestaande salarisschalen worden betaald.

De fundamentele vraag is niet welk exact percentage gekort moet worden, maar of er wel gekort moet worden op de salarissen van de gewone verdieners. In de volgende, tevens slotaflevering, worden de conclusies getrokken en enige aanbevelingen gedaan.

De auteur, Robert F. Pietersz, is jarenlang werkzaam geweest bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, eerst als rechter en later als procureur-generaal. Daarna was hij werkzaam bij de Centrale Bank CBCS en was hij tevens Ondervoorzitter van de Raad van Advies.

Wilt u meer informatie? Neem een online abonnement op de krant.