Het is de tijd van examenuitslagen met uitbundig feest en veel vreugde, maar het is treurig gesteld met het ‘rekenen’ van de 21 Statenleden van Curaçao. Staten3Die zijn dan ook allemaal gezakt (‘gedruipt’, zoals dat in goed Papia-Nederlands heet). Het ziet er in eerste instantie indrukwekkend uit, hoe ze tot 25 procent ‘inleveren’ zijn gekomen. Tussen haakjes: mocht iedereen maar zélf mogen beslissen over zijn eigen salaris en over hoe hij het korten op zijn eigen arbeidsvoorwaarden kan invullen! Voor de ambtenaren en personeelsleden in de (semi)publieke sector wórdt het van bovenaf bepaald, om over werknemers in de private sector maar te zwijgen; zij en hun werkgevers worden al veel langer geconfronteerd met krimp en gevolgen voor hun loon en dus koopkracht.

Terug naar de (reken)opdracht: medio mei formuleerde de Nederlandse CDA-staatssecretaris Raymond Knops van Koninkrijksrelaties de redactiesom, in verband met de verzochte en als gevolg van de coronacrisis noodzakelijke liquiditeitssteun - van tot nu toe 177 miljoen en 204 miljoen = 381 miljoen gulden voor Curaçao - ten aanzien van de ‘verlaging personeelskosten’, als volgt:

,,Verlaging van 25 procent op het totale pakket arbeidsvoorwaarden van Statenleden en ministers. Dit op jaarbasis en met ingang van 1 juli 2020 en geldend tot nader order. Hierbij wordt tevens geen indexering tot nader order toegepast. Besparingen dienen ten gunste van de algemene middelen te worden geboekt.”

Daarop volgde het antwoord van de regering-Rhuggenaath: ,,De RvM (Raad van Ministers) gaat akkoord met bovengenoemd voorstel.” Een dag later werd dit op verzoek van Knops nog eens bekrachtigd door de Gevolmachtigde minister van Curaçao in Den Haag, Anthony Begina, namelijk dat de regering in Willemstad ‘onvoorwaardelijk’ instemt.

Het parlement gaat direct te werk. Op 18 mei nemen de Statenleden (coalitiefracties PAR, MAN en PIN) een motie aan, waarin steun wordt uitgesproken aan het kabinet in verband met de acceptatie van de door de staatssecretaris en de Rijksministerraad (RMR) gestelde condities aan de tweede tranche liquiditeitssteun. ,,Eén van de voorwaarden is inkorting van 25 procent op de arbeidsvoorwaarden van de Statenleden”, schrijft premier Eugene Rhuggenaath (PAR) die het parlement eraan had herinnerd nog even ‘aan te geven op welke wijze aan de motie invulling wordt gegeven’.

Het antwoord volgde onlangs: op 12 juni bericht de kersverse Statenvoorzitter Ana-Maria Pauletta (partijgenoot van de minister-president) dat de Huishoudelijke Commissie van de Staten ‘tot de volgende conclusie is geraakt’. Daarop volgt de opsomming van de wijze waarop de volksvertegenwoordiging tot die 25 procent is gekomen. De ‘autotoelage’ van 5 procent wordt geschrapt, er wordt een streep gehaald door de representatievergoeding van 4 procent en samen met de halvering van het vakantiegeld 3 procent levert dat de ‘werkgever’ (lees: het Land Curaçao) een besparing op van 12 procent. Maar hoe de Statenleden voor zichzelf de resterende 13 procent invullen, is een farce. Namelijk: 13 procent van de 25 procent komt uit inleveren van ‘vakantie-uren’, zo staat er in de brief van Pauletta. Dat levert de nationale schatkist geen dubbeltje op.

Het rekensommetje klopt niet. De manier van berekenen die de Staten hanteren rammelt aan alle kanten. Er worden zaken bij elkaar opgeteld die niet opgeteld kúnnen worden. Dat het inleveren van een paar vakantiedagen 13 procent besparing op de arbeidsvoorwaarden geeft, is onjuist. Vakantiedagen zijn geen werkgeverslasten, de kosten van vakantiedagen zitten in het gewone maandloon (iemand wordt immers gewoon doorbetaald tijdens vakantie) en het levert hoe dan ook geen cash op; het betreft geen echte besparing en er komt niets ‘ten gunste van de algemene middelen’. Alleen in het (theoretische) geval dat de 21 gekozen parlementariërs minder vakantiedagen opnemen en het Land daardoor minder Statenleden nodig heeft (20 of 19 bijvoorbeeld in plaats van 21), dan zou het echt iets opleveren. Het voorstel leidt dus niet tot de beloofde en noodzakelijke 25 procent besparing op de arbeidsvoorwaarden, maar maximaal 12 procent. Niet eens de helft van wat nodig is.

Echte ‘rekenmeesters’ leggen uit dat een vakantiedag door de bank genomen een waarde van ongeveer 0,4 procent van het loon representeert. De uitleg daarvan is eenvoudig: mensen werken ongeveer 260 dagen per jaar; één dag vakantie is dan 1 gedeeld door 260e deel is circa 0,4 procent. Om aan de 13 procent te komen, moeten de zeer goed verdienende volksvertegenwoordigers (basissalaris: 12.714 gulden per maand) dan ruim 33 vakantiedagen inleveren, en zoveel hebben ze er niet. En nogmaals, het levert het Land alléén iets op als de overheid door het inleveren van vakantie minder mensen (lees: Statenleden) in dienst zou hoeven te hebben. De meeste ‘gewone’ burgers hebben 15 vakantiedagen per jaar en dat kunnen er meer worden als ze langer in dienst zijn of bijvoorbeeld hoger gekwalificeerd zijn. De 21 Statenleden van PAR, MAN, PIN (=coalitie) en van MFK, KdNT, PS en MP (=oppositie) hebben het dubbele: 30 vakantiedagen per jaar. Dat aantal stamt nog uit de tijd dat Curaçao vóór de ontmanteling van de Nederlandse Antillen op 10-10-’10 een Eilandsraad had. Inderdaad, 4 dagen is 13 procent van de 30 dagen. Maar dat bespaart beslist geen 13 procent van de arbeidsvoorwaarden, omdat - zoals gezegd - één vakantiedag circa 0,4 procent van de arbeidsvoorwaarden vertegenwoordigt. Dus 4 vakantiedagen scheelt slechts 1,5 procent. En levert de overheidsfinanciën niets op. En dan hebben we het nog helemaal niet gehad over parlementariërs die wél netjes hun honorarium, toelagen en de eveneens door de belastingbetaler opgebrachte pensioenpremie (12 procent) opstrijken, maar - getuige de openbare periodieke verslagen - (lang) niet (altijd) hun werk naar behoren doen en zelfs verzuim plegen door verstek te laten gaan bij vergaderingen.

Gelukkig is het voorstel van de Huishoudelijke Commissie nog niet definitief en moet een en ander omtrent de 25 procent korting op de arbeidsvoorwaarden nog bekrachtigd worden door de Staten (zelf), iets wat in de loop van deze week zou worden geagendeerd. Dan kunnen de 21 door de Curaçaose bevolking op 28 april 2017 gekozen afgevaardigden hun huiswerk nog eens overdoen en de nodige correcties doorvoeren.

En dan maar hopen dat de 9 ministers van het kabinet-Rhuggenaath beter kunnen rekenen.