De opluchting overheerste na het aannemen van de Rijkswet Koninkrijksgeschillen. Het was in de nacht van donderdag op vrijdag de laatste daad van de Tweede Kamer voor het zomerreces inging. Een bijzonder debat ging eraan vooraf met bijdragen van bijzondere gedelegeerden uit Aruba en Curaçao. Sint Maarten werd alleen vertegenwoordigd door de Gevolmachtigde minister Jorien Wuite. Zij zat met de collega’s uit Aruba en Curaçao, Guilford Besaril en Anthony Begina, achter de regeringstafel.analyse
Bijna negen jaar na de staatkundige wijzigingen van 10 oktober 2010, toen de verplichting voor een geschillenregeling in het Statuut werd opgenomen, is het dan zover. Blije gezichten, want de parlementen hameren sinds 2015 erop dat de regeling er nu toch eindelijk moest komen. Het was volgens betrokkenen ‘historisch’ en ‘een bijzonder moment’ en de samenwerking tussen de vier parlementen werd geprezen.
Maar wat is er eigenlijk bereikt nu de Tweede Kamer het geamendeerde wetsvoorstel van het kabinet heeft aangenomen? Eigenlijk nog weinig. Niet alleen omdat de Eerste Kamer zich er ook nog over moet uitspreken. Dat lijkt een formaliteit, nu vrijwel alle partijen ermee hebben ingestemd. Ook moet de Wet op de Raad van State eerst nog worden aangepast. Dat wordt nog een hele klus volgens staatssecretaris Raymond Knops van Koninkrijksrelaties.
Maar wat hebben de landen er inhoudelijk aan als dat allemaal achter de rug is? Ja, er wordt straks voldaan aan artikel 12a van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden. Daarin staat simpelweg dat er bij rijkswet ‘voorzieningen’ moeten worden getroffen voor de behandeling van geschillen. Maar nee, aan de door de parlementen in 2015 uitgesproken wens, en de daarna in de Tweede Kamer aangenomen motie-Van Laar, dat hiervoor een onafhankelijk orgaan moest komen dat bindende oordelen zou uitspreken, wordt niet voldaan.
Het door alle fracties in de Kamer en de bijzondere gedelegeerden vorige week gesloten compromis is weinig meer dan een cosmetische wijziging van het wetsvoorstel van het kabinet. En dat wetsvoorstel werd door de Staten van Aruba, Curaçao en Sint Maarten afgewezen als volstrekt onvoldoende. Daarin werden ze bovendien gesteund door alle staatsrechtsgeleerden die zich erin hebben verdiept.
Het compromis bepaalt dat er een aparte afdeling wordt opgericht bij de Raad van State (RvS) van het Koninkrijk voor de behandeling van Koninkrijksgeschillen. Dus niet de Afdeling advisering, zoals het kabinet had voorgesteld, maar een aparte afdeling met extra, in totaal zes, Caribische staatsraden. Het is natuurlijk goed dat de Caribische landen daarmee een grotere stem krijgen, maar het is uiteindelijk niets meer dan de Afdeling advisering met een Caribisch tintje.
Een ander belangrijk twistpunt is dat de Koninkrijksregering kan afwijken van het oordeel van de RvS. En zelfs een verzoek om een geschil voor te leggen aan de RvS kan worden afgewezen als daar dringende redenen voor zijn ‘in het belang van het Koninkrijk’. Knops beargumenteerde overtuigend dat er momenten kunnen zijn dat een spoedige beslissing nodig is en dat er daarom ‘veiligheidskleppen’ nodig zijn in de regeling. Maar die blijven ook na de aangenomen amendementen toch wel erg ver open staan.
Aan de goede bedoelingen van Knops twijfelt vrijwel niemand. Hij heeft zich in de afgelopen anderhalf jaar een weliswaar soms strenge, maar wel met de Caribische delen van het Koninkrijk betrokken bewindsman getoond met de wil om op een positieve manier samen te werken. Zijn motto ‘more for more, less for less’ maakt hij waar.
Maar wat als een volgend kabinet niets op heeft met de eilanden? Dan kunnen ze elk twistpunt afwijzen of afwijken van het oordeel van de Afdeling Koninkrijksrelaties van de RvS. Want wat zijn nu ‘zwaarwegende gronden’? Als puntje bij paaltje komt hebben de Caribische landen geen enkele mogelijkheid om een oordeel af te dwingen of de Rijksministerraad (RMR) tot naleving van een uitspraak van de RvS te dwingen. In amendementen wordt wel bepaald dat er een soort jurisprudentie wordt opgebouwd door de redenen voor afwijkende besluiten openbaar te maken en de rechtmatigheid daarvan achteraf alsnog te laten beoordelen, maar de besluiten kunnen niet worden teruggedraaid.
Er zijn nog twee punten in de marge die opvielen afgelopen week. Er werd verder geen aandacht aan besteed, maar Statenlid Giselle Mc William stipte het even aan tijdens het debat: ,,De discussie omtrent de geschillenregeling is en blijft een reflectie van het democratisch deficit in het Koninkrijk.” Terecht. Er werd mooi gesproken over de aanwezigheid van de bijzondere gedelegeerden uit Aruba en Curaçao, maar ze hadden eigenlijk niets te zeggen in het parlement van het Koninkrijk. Ze mochten alleen hun mening geven over de Rijkswet Koninkrijksgeschillen, maar zodra ze richting een politieke discussie gingen werden ze - terecht volgens de regels - teruggefloten door voorzitter Khadija Arib. Ze mochten amendementen aandragen op de wet, maar niet erover stemmen. Dat blijft toch een zeer merkwaardige zaak.
Het tweede opvallende is dat de Nederlandse media het hele debat totaal hebben genegeerd. Belangrijk voor de Caribische landen, maar niet voor Europees Nederland. Er is in totaal acht uur over gesproken en het was het laatste onderwerp waarover werd gestemd. Het Nederlandse publiek weet er niets van, behalve als ze de gedeeltelijke uitzending van het debat op het kanaal NPO Politiek hebben gevolgd. Een debat van acht uur komt niet heel vaak voor en dan is het een belangrijk onderwerp. Het negeren ervan, en van de toch opvallende aanwezigheid van de bijzondere gedelegeerden, is een teken aan de wand. Het Koninkrijk leeft niet in Europees Nederland, de kennis erover ontbreekt bij de parlementaire pers. Je bent geneigd tot de conclusie te komen dat nieuws uit het Caribisch deel van het Koninkrijk eigenlijk alleen interessant is als het over negatieve zaken gaat als corruptie, financiële tekorten en economische rampspoed. Dat voedt populistische standpunten over de eilanden, terwijl nuancering en positief nieuws ontbreekt.
Dat het Koninkrijk binnenkort beschikt over een geschillenregeling gaat dus aan het Nederlandse publiek voorbij. Voor het Koninkrijk is het desondanks belangrijk. Na negen jaar praten valt er veel voor te zeggen om het eerst maar eens te gaan proberen met deze regeling. Het blijft een gemankeerde invulling van de door alle parlementen uitgesproken wensen en de in de onderhandeling over 10-10-’10 gedane belofte van een behoorlijke geschillenregeling.
Jammer dat het inhoudelijk niet een goede regeling is, maar toch goed dat er uiteindelijk iets ligt waarmee schijnbaar alle landen kunnen leven. Het komt nu aan op de uitvoering. Iedereen hoopt dat er weinig gebruik van wordt gemaakt, want dan zijn er geen geschillen, maar te hopen valt dat als het zover komt, er geen spelletjes mee worden gespeeld en dat de oordelen van de Afdeling Koninkrijksgeschillen van de Raad van State van het Koninkrijk het gewicht krijgen dat ze verdienen.