Het College financieel toezicht (Cft) is na 10-10-’10 ingehuurd om aan de hand van de normen in de Rijkswet financieel toezicht (Rft) te adviseren over de uitvoering van de landsbegroting en andere zaken die de overheidsfinanciën betreffen. Dit doet het Cft, ook al is er een lid voorgedragen door in dit geval de regering van Curaçao, op uiterst klinische wijze. Zakelijk en scherp, haast zonder gevoel of emotie. Het Cft bestudeert, analyseert en geeft periodiek op basis van de gepresenteerde feiten een (harde) boodschap af. Soms een prettig verhaal. Soms een onwelkome boodschap. Dat geldt ook voor een dokter in relatie tot zijn patiënt. Of een journalist tegenover een groter publiek. But please, don’t shoot the messenger! Hij is slechts de boodschapper van het (slechte) nieuws. De vraag of Curaçao dit wil horen - namelijk dat de financiën zodanig zijn dat het Cft de Rijksministerraad (RMR) adviseert om Curaçao een aanwijzing te geven - is van een andere orde. Natuurlijk zijn het kabinet-Rhuggenaath en de bevolking hier niet blij mee. Want het betekent dat ‘we’ er niet goed voor staan. Op zich geen nieuws, want dat is al langer bekend, onder andere aan de hand van de Financiële Management Rapportages (FMR) van het eigen ministerie, waar het Cft zich overigens (mede) op baseert. Het is echter belangrijk te weten hoe de conditie van het land werkelijk is. De klacht dat het College de diagnose stelt zonder rekening te houden met de omstandigheden, in het bijzonder de specifieke omstandigheden die de Venezolaanse crisis met zich meebrengt voor Curaçao, is terecht en vooral begrijpelijk. Met niet één woord gaat het koude Cft in persbericht of brief van 1 april (het is - helaas - géén grap) over het advies aan de Koninkrijksregering-Rutte in op Venezuela en de impact die de malaise van deze tot voor kort tweede belangrijkste handelspartner heeft op de Curaçaose economie, het sociale welzijn en de openbare financiën. Die effecten zijn er wel degelijk, zijn zelfs enorm en dus zeker niet te onderschatten: volgens Rhuggenaath een krimp van minimaal 7 procent sinds 2016. Alle sectoren zijn getroffen de afgelopen periode: het toerisme uit Venezuela is nihil, de handel bereikte een nulpunt (zeker na de tweede grensblokkade van president Nicolás Maduro), de (Venezolaanse) internationale banken op Curaçao zitten met de handen in het haar en de door de Venezolaanse staatsoliemaatschappij PdVSA gedreven petroleumindustrie op Curaçao ligt al een jaar op z’n gat. Het ergste waarvoor gevreesd moet worden, de (vroegtijdige) sluiting van de Isla/PdVSA-raffinaderij, is hierin nog niet eens meegenomen. Het kán niet zo zijn dat hier geen rekening mee wordt gehouden; dit móet meewegen bij een besluit over een aanwijzing. Dit is echter niet de taak van het Cft, dat enkel een signalerende functie heeft, maar van de politieke leiders in zowel Willemstad als in Den Haag, waar nu alle ogen op zijn gericht. Je hebt nu eenmaal koele rekenmeesters nodig om tot adequate en goed onderbouwde analyses te komen. Die zeggen op zichzelf nog niet wat de beste aanpak is om de problemen op te lossen. Economen kunnen op dat punt hopeloos met elkaar van mening verschillen. Hier is het uiteindelijk een politiek besluit van in feite de Nederlandse regering. Dan horen diverse factoren een rol te spelen, waaronder de sociale problemen alhier - armoede en hoge werkloosheid - maar ook een beetje solidariteit, goodwill en de noodzaak van blijvende (politieke) stabiliteit.

rhuggenaathcomm