Van onze correspondent

Den Haag - Minister Ronald Plasterk van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft zich gestoord aan de 'oorlogstaal' die vanuit Curaçao en Sint Maarten aan het adres van de Nederlandse regering is gebezigd.


oorlogstaalEerst zei Statenlid Menki Rojer (KdNT) - in reactie op het besluit van de Koninkrijksregering de organisatie van de verkiezingen uit handen te nemen van het kabinet-Pisas - dat Den Haag maar een 'vuurpeleton' naar Willemstad moet sturen. Vorige week was het minister-president William Marlin van Sint Maarten die verklaarde dat Nederland troepen naar Philipsburg moet overvliegen als het per se een integriteitskamer op het eiland wil inrichten.
Voor Tweede Kamerlid André Bosman (VVD) aanleiding om minister Ronald Plasterk (PvdA) van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties naar het wekelijkse vragenuurtje te roepen. ,,Zolang we in het Statuut zitten, hebben we verantwoordelijkheden. Als er problemen zijn waarvoor ingrijpen noodzakelijk is, verwacht ik dat daar normaal op wordt gereageerd, maar dat is niet het geval. Ik noem de zorgen die er op Sint Maarten niet alleen ten aanzien van criminaliteit zijn, maar ook ten aanzien van integriteit. Wat Sint Maarten nodig heeft, is integer bestuur. Het is voor mij onbestaanbaar dat een minister-president dan zegt: ik ga het niet doen en als je het toch wilt, stuur dan de troepen maar. Ook Curaçao, dat wilde marchanderen met de verkiezingen, zegt: stuur maar het vuurpeloton. Als dat het Koninkrijk is in 2017, dan stelt mij dat zeer teleur. Wat is het Statuut nog waard, wat is het Koninkrijk nog waard?"
Plasterk wees erop dat de landen gebonden zijn aan het Statuut en zich dus dienen te houden aan besluiten die rechtsgeldig in Koninkrijksverband worden genomen. ,,Na 10-10-‘10 groeien wij naar een situatie waarin wij elkaar ten volle over en weer serieus nemen. Dat betekent ook dat we de afspraken die we onderling maken serieus nemen en dat we daar op een normale manier over praten. Toen ik dat bericht zag, met de woordkeus die daarin werd gepleegd, heb ik via de vertegenwoordiger laten weten dat ik mij daaraan gestoord had."
Bosman vindt dat de minister de kwestie niet door zijn ambtenaren kan laten afdoen, maar de bestuurders op Curaçao en Sint Maarten in de ogen moet kijken en hen ervan moet overtuigen 'dat we zo niet met elkaar omgaan'. ,,Het gaat niet aan om op deze toon met elkaar om te gaan. Er is sprake van stemmingmakerij, zeker op Curaçao. Dat soort teksten zijn niet bevorderlijk voor de onderlinge verhoudingen, en zeker niet als het gaat om mogelijk gedrag ten aanzien van Nederlanders op de eilanden."
Bosman noemde het overigens verstandig dat de Rijksministerraad daadkrachtig is opgetreden. ,,In een ver verleden hebben we weleens te weinig aandacht besteed aan de landen in het Koninkrijk, waardoor allerlei zaken uit de hand zijn gelopen. Ik denk dat het verstandig is dat we de teugels wat aanhalen."