Van een onzer verslaggevers
Willemstad - Omdat de landen Curaçao en Sint Maarten in de voorbije jaren niet ‘geheel en zelfstandig’ hebben voldaan aan de Rijkswet financieel toezicht (Rft), vindt de commissie die de rijkswet evalueerde dat de Rijksministerraad (RMR) dient te beslissen dat de verplichtingen van de rijkswet vooralsnog moeten blijven.
Dat is de uitkomst van de commissie die werd voorgezeten door de Curaçaose ex-bankier Ron Gomes Casseres. Het verslag daarvan werd gisteren openbaar gemaakt. Bovenstaande is een belangrijke kern van de bevindingen. Letterlijk staat er: ,,Op basis van de beschikbare gegevens en inzichten voor de drie achtereenvolgende begrotingsjaren 2012, 2013 en 2014 kan de evaluatiecommissie niet tot het oordeel komen dat Curaçao en Sint Maarten in deze drie achtereenvolgende jaren, zoals door de Rft en de memorie van toelichting daarbij vereist, geheel en zelfstandig hebben voldaan aan de normen in artikel 15 en meent daarmee dat het alsdan te nemen besluit door de Raad van Ministers van het Koninkrijk niet zou kunnen inhouden dat de verplichtingen op grond van de Rft blijvend niet meer behoeven te worden nagekomen.”
Veel draait om artikel 15: ,,De centrale normstelling is neergelegd in artikel 15 van de Rft.” De commissie benadrukt dat het daarbij gaat om de ‘totale begrotingscyclus’, en niet alleen vanaf de begrotingsvoorbereiding, maar dus ook daarna loopt via de begrotingsuitvoering naar de begrotingsverantwoording.
Een sluitende vastgestelde begroting is alleen nog maar een startpunt van de gehele begrotingscyclus, redeneert de commissie. Gedurende de uitvoering kan namelijk alsnog de conclusie ontstaan dat de begroting niet (meer) in evenwicht is en niet (meer) voldoet aan de norm van artikel 15. ,,Een beoordeling of een land in enig jaar geheel heeft voldaan aan de normen van artikel 15 kan slechts plaatsvinden na afsluiting van het desbetreffende begrotingsjaar.”
De commissie doet ook aanbevelingen. Hoewel de evaluatiecommissie vindt dat de verplichtingen van de Rft dus nog nodig zijn, is de commissie wel van mening dat - ‘als de positieve ontwikkeling van Curaçao zich voortzet’ - dat dit kan leiden tot een gemotiveerd verzoek van Curaçao aan de RMR om een volgende evaluatie eerder dan in 2018 te houden.
Daarmee trekt de commissie niet de conclusie dat (ook) in de toekomst elke vorm van onafhankelijk toezicht moet worden uitgesloten. ,,Immers, ook het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden kent toezichts- en waarborgregelingen die in een na-Rft-periode van kracht zullen blijven. Daar waar landen met elkaar een verbinding zijn aangegaan mag en moet het kunnen dat men elkaar aanspreekt op het nakomen van de afspraken die zijn gemaakt.”
Dat dit niet alleen voor Curaçao en Sint Maarten (en overigens ook Aruba, red.) geldt, maar ook voor Nederland, blijkt uit het feit dat Nederland binnen de Europese Unie (EU) afspraken heeft gemaakt. Daarbij staat de eigen autonomie voorop, maar binnen bepaalde grenswaarden en onderlinge afspraken kunnen en zullen de landen aanspreekbaar en corrigeerbaar zijn op het eigen handelen.
In een aanbeveling ‘specifiek gericht aan en ter overweging door de landen’ stelt de commissie - met het oog op het in de toekomst beëindigen van de Rft - om tussentijds te investeren in een model waarin Curaçao en Sint Maarten hun eigen bestaande instituties, aangevuld met mogelijke nieuwe instituties, zodanig versterken dat ook zij beschikken over ‘zekere dwingende bevoegdheden’. ,,In combinatie daarmee zou het uit te oefenen toezicht door het College financieel toezicht (Cft) meer vanaf de ‘achterbank’ kunnen plaatsvinden.”
ADletters logo