Door Lodewijk Daniel Gerhartsloderwijkgerharts

De dag na de aankomst ging ik aan de slag. Tot op heden ben ik blij dat ik begon met een inventaris op de maken van het gehele bezit van de boedel. Elk boutje, elk schroefje, ja alles werd genoteerd en daarbij hielp mij een trouwe bediende, Wilhelmus Schermer, beter bekend als Juchi, die al verscheidene jaren in dienst was van de zaak. Natuurlijk was het Shon Cha, de heer C.E.B. Hellmund, die lid van de Raad van Politie was, die mij de weg wees in het gecompliceerde bedrijf.
Deze inventaris van roerende goederen, vormde het begin van een moderne boekhouding, zoals ik geleerd had en gewend was. We bezochten alle onroerende bezittingen en dat waren er heel wat. De voornaamste bezitting was de plantage Washington, die de noordwestelijke punt van Bonaire besloeg en die voor de helft bij de boedel hoorde. De andere helft was eigendom van de broer van mijn schoonvader, de heer Gilberto Herrera. Deze plantage had een oppervlakte van ongeveer 2.400 hectare.
Dan bezat de boedel aan de lage westkust een groot terrein waar het Pekelmeer was, waarin de zoutpannen lagen. De juiste oppervlakte van dit geweldige terrein was onbekend, echter het bezit strekte zich uit over het gehele Pekelmeer vanaf de blauwe obelisk tot aan de weg die naar de Willemstoren voerde.
Hoe deze terreinen verkregen werden is beschreven in de hoofdstukken ‘Het Nationale Park’ en ‘De zoutpannen’.
Na een verblijf van ruim een maand reisde ik op 25 september terug naar Guayaquil en te Curaçao vroeg ik aan de heer Kiés voor zes maanden non-actief aan de directie te Amsterdam te vragen. Dit werd verleend. Ik meende wel zes maanden nodig te hebben om de zaken op Bonaire grondig te bestuderen en dan te beslissen wat er verder gedaan moest worden. Op 31 oktober 1931 was ik weer terug op Bonaire en dat is de datum waarop ik mij op Bonaire vestigde.
Zoals ik reeds opmerkte was het kantoor van Herrera Hermanos op de hoek van de Breedestraat en de Curaçaostraat. Het gebouw bestond uit drie delen. Links was het kantoor waarin C.E.B. Hellmund (Shon Cha) de scepter zwaaide als procuratiehouder. In dit kantoor zat ook twee dagen per week John Tayler Torbed, de hoofdopzichter van de zoutpannen, een oudgediende die alle arbeiders bij naam en bijnaam kende en die altijd in één van de gebouwen van de zoutpannen was wanneer geoogst werd of wanneer een lading zout werd verscheept.
Achter het kantoor was een afdeling Ford-onderdelen, voor het grootse gedeelte overjarige onderdelen die nimmer verkocht konden worden. In het middengedeelte van het gebouw, werden allerlei dingen verkocht die in een eenvoudige huishouding werden gebruikt (geen levensmiddelen), zoals lampen, emmers en kannen, maar ook fietsen en onderdelen.
Er was een wand waarin honderden paren oude schoenen, vergulde schoentjes, schoenen met knopen, rijlaarzen, sportschoenen en sandalen (alpargaten geheten). Van de schoenen werd nimmer iets verkocht. Men liep trouwens op alpargaten en sportschoenen (kèds).
Recht op de hoek van de Bonairestraat was een winkeltje waar de noodzakelijkste levensbehoeften te koop waren. Hier kochten de arbeiders die op de zoutpannen en op de plantage Aruba/Amboina werkten op zaterdag hun levensmiddelen. Dat gebeurde met papiertjes die de plaats van geld innamen.
Aan de overzijde had men op de hoek Breedestraat/Kerkweg, waar manufacturen verkocht werden verkocht, doch alleen à contant. Personeel van de bedrijven kreeg daar 15 procent korting en een groot deel van Bonaire kocht daar via het personeel, of zij nou familie waren of niet, hun broekjes, jurkjes enz. Het duurde niet lang of ik zag dat dit zaakje een aardige verliespost was en het werd gesloten.
Er waren daarnaast nog een paar hokjes, waarin van alles werd bewaard en er voor, op straat, stond een benzinepomp. Dat was een voorwereldlijk geval; bovenop stond een glazen vat waarin 5 gallon benzine met de hand kon worden gepompt in het midden van een pijp, die door middel van en slinger omlaag kon worden gedraaid, tot bijvoorbeeld 3 gallon op het glas gemerkt, en dan liep via een slang de drie gallon in het voertuig. Enige controle was er niet, want de pomp had geen meter. Aangezien er zo'n 25 personenauto's waren en nog wat trucks holde één van ons telkens naar de overkant om het voertuig dat benzine of olie wilde hebben, te bedienen.
Er waren nog twee verkopers van benzine in Kralendijk, die de Shell-benzine onder de naam Standard Oil verkochten. De één verkocht het product niet - hij gebruikte wat hij kocht voor zijn eigen bedrijf - en de andere verkocht wel en had een maat, plaatselijk van blik gemaakt, waarin met een handpomp, staande op een drum van gegalvaniseerd ijzer, de kan met benzine werd gevuld. Natuurlijk werd er veel gemorst door dit primitieve gedoe en dat daar nimmer brand is ontstaan mag wel een wonder genoemd worden.
Op een zekere dag kwam een oude kapitein van een klein zeilschip met een overjarig Fordje met drie pedalen en hij wilde benzine en olie hebben. Benzine was geen probleem, maar op de vraag: ,,Hoeveel olie Janchi”, kwam het antwoord: ,,Yen'é!” (vullen!). De jongen die de pomp bediende zei: ,,Ja, maar Janchi, hoeveel olie wil je nu hebben?” ,,Vullen! Vullen zeg ik!” En Janchi ging naar de overkant, naar het kantoor.
De jongen had er zoveel smeerolie in gedaan als de motor maar kon vatten. En toen de auto door Janchi werd gestart, was het zoals men wel eens in oude films ziet. Een grote zwarte golf kwam uit het voertuig en toen ik dat zag, ben ik naar de zeekant gelopen en heb het aan Shon Cha overgelaten om aan Janchi uit te leggen dat het niet de schuld van de jongen was, doch dat het zijn eigen herhaalde instructie was die niet juist was geweest.
Op Bonaire kende men nauwelijks winkelsluitingen. Ook op zondag waren de winkels open. Dat vond ik een gruwel en reeds na een paar weken bleef de winkel van ons dicht. De andere winkels volgden spoedig. Op zondag was de openingstijd van 8.00 tot 13.00 uur geweest. Het personeel vond toch wel dat die lange Hollander een goed idee had gehad.
Manmoedig ging ik aan het werk. Kostprijzen uitrekenen van allerlei geïmporteerde goederen. Al spoedig lag ik met de prijzen van levensmiddelen overhoop. De concurrentie verkocht tegen lagere prijzen dan wij hadden berekend. Het ging boven mijn pet. Nog eens narekenen, geen fout gevonden. Maar men verkocht zeker 10 procent goedkoper dan wij en wanneer wij dat ook zouden doen dan zou de winst nagenoeg opgesoupeerd zijn.
Opeens kreeg ik een helder idee. Ons dienstmeisje werd er op uitgezonden om enkele van de meest gangbare artikelen te kopen: suiker, aardappelen, rijst en maïsmeel. Toen ik de bestelling in handen kreeg werden de inkopen gewogen en toen kwam de aap uit de mouw: het maïsmeel was goed, dat werd per 'kana' (maat) verkocht. Doch het bleek dat een pond bij de concurrenten 450 gram had en dat scheelde dus 10 procent. Later bleek nog wat anders. Sommigen hadden onder de weegschaal waarop de inkopen lagen, koperen scheepsnagels gesoldeerd. Aan deze praktijken werd gauw via de gezaghebber een einde gemaakt.

Week toppers

Het Antilliaans Dagblad is de enige lokale Nederlandstalige ochtendkrant van Curaçao, Bonaire en Aruba. Op Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba, alsmede in Nederland en andere landen is een online-abonnement eenvoudig mogelijk via online.ad.cw

antdagblad-logo


Print-abonnee worden of voor meer algemene informatie? Stuur dan een mail naar [email protected]. Met naam, adres en telefoonnummer. Abonnementsprijs is ANG 35,00 inclusief OB per kalendermaand. Print-abonneren is alleen mogelijk op Curaçao.