Door Lodewijk Daniel Gerhartsloderwijkgerharts
Een flink deel van het personeel van Compatibiliteit was lid van de Handels- en kantoorbediendenbond Mercurius en ik werd ook spoedig lid. Aangezien ik het liefst actief lid ben van verenigingen, duurde het niet lang of ik werd lid van het bestuur van de afdeling Amsterdam met 7.000 leden.
Zaterdags gingen wij, als het weer het toeliet, er ‘s avonds op uit om propagandabiljetten op muren en gebouwen te plakken. Dat was verboden, tenzij men toestemming van de eigenaar had. De politie probeerde ons geregeld te pakken te krijgen, doch met weinig succes. Ik was meestal degene die het biljet, dat boven op een lange stok met kwast was bevestigd, op de uitgekozen plaats moest plakken. Dit dankte ik aan mijn lengte. En zo stond ik eens bij een school in de Helmersstraat met het biljet op de kwast en klaar het op de muur te plakken. Opeens een klap op mijn schouder en: ,,Nu ben je erbij.” ,,Waar ben ik bij agent?” ,,Je bent bezig dat biljet op een eigendom van de gemeente Amsterdam te plakken.” ,,Neen, agent, ik ben de maat aan het nemen. En wanneer het biljet past in de uitgespaarde ruimte, dan ga ik maandag naar de burgemeester en vraag ik toestemming.”
Op een andere keer waren we in een straatje dat op de Nieuwe Markt uitkwam bezig en ik had juist een biljet op de muur geplakt en daar stond opeens een agent naast mij en daar klonk: ,,Ga maar mee naar het bureau, dan gaan we samen een mooi proces-verbaal opmaken.” Ik zei: ,,Bedoelt u dat ik dat biljet opgeplakt heb?” en ik wees ernaar. Op het bureau herhaalde de agent zijn beschuldigingen en ik vroeg: ,,Wat stond er op die plaat?”
De agent gaf een beschrijving en ik ontrolde de platen die ik bij me had. ,,Ziet u zo’n plaat hier bij mij? Of zijn dat andere platen?” Het waren inderdaad andere platen, want de plaat die ik opgeplakt had was de laatste van de eerste serie.
Het was een leuke sport. Een proces-verbaal heb ik nooit gehad.
Het was 14 december 1926 en de nijvere bijen van de afdeling kwamen van de lunch terug. De lunch werd genuttigd op de bovenste afdeling van het Scheepvaarthuis, gelegen op de Prins Hendrikkade hoek Binnenkant. Vroeger zorgde de maatschappij voor een lunch (ik denk dikwijls terug aan de zeer goede hutspot met klapstuk die ons daar door de kok voorgeschoteld werd) doch enige jaren na de Eerste Wereldoorlog ging het met de scheepvaart niet zo goed meer en de directie van de KNSM schreef een circulaire uit voor het gehele personeel, zowel varend als de landlubbers en vroeg voorstellen in te dienen die tot bezuinigingen konden leiden. Het was inderdaad een slechte tijd voor scheepvaartmaatschappijen en ik herinner mij dat speciaal de Koninkrijkse Hollandse Lloyd in grote moeilijkheden kwam te verkeren.
Een van mijn collega’s van Comptabiliteit, Van Woerkom genaamd, had de bijnaam de ‘vetvlek’ omdat hij het een keer gepresteerd had tijdens de lunch meer dan 20 hardgekookte eieren naar binnen te werken, waarbij de employé van de Mij. Nederland en de Java China Japan Lijn en die van de KNSM het publiek vormden. De eierenverzwelger werd nog dezelfde dag bij de directie geroepen en kreeg er flink van langs. Deze geachte collega diende het voorstel in de gratis lunch af te schaffen. Toen wij dat hoorden waren wij in de eerste plaats stomverbaasd dat deze veelvraat, juist hij dat voorstel indiende (hij kreeg er 150 gulden voor) maar ook verontwaardigd omdat de lunch inderdaad werd afgeschaft. Het is te begrijpen dat dit gebeurde omdat de directie uit dit voorstel de conclusie trok dat het personeel op deze gratis lunch geen prijs stelde. Wij moesten dus voortaan iedere morgen onze broodjes van huis meenemen en dat betekende, dat wij op maandag het brood van zaterdag moesten verorberen. Want het was verboden op maandagmorgen vers brood te verkopen in verband met het verbod van nachtarbeid in de bakkerijen. Het was ons niet toegestaan het kantoor te verlaten om ergens in een restaurant een lunch te gebruiken maar ja, ik kon de verleiding niet weerstaan om even binnendoor naar de Bijenkorf te gaan en daar voor een lage prijs een behoorlijke lunch naar binnen te werken in plaats van het uitgedroogde kuchie van zaterdag. In de winter bijvoorbeeld, overheerlijke erwtensoep. Het duurde niet lang of ik werd bij de ‘baas geroepen, de heer H.R.E. Kettlitz, hoofd van de Comptabiliteit. ,,Ik heb jou in de Bijenkorf gezien in de lunchroom”, zei hij met zijn snijdende stem. ,,Ja, meneer Kettlitz”, was het antwoord, ,,ik heb u daar ook gezien.” Het verbod gold niet alleen voor de lage slaven, maar ook voor de chefs. Nu, we hebben nog eens gesproken over de afgeschafte gratis lunch en daarmee was de kous af.
Dus op die 14e december 1926 zaten we weer op onze plaatsen, toen een van mijn collega’s zei: ,,Zeg heb je het gehoord, men moet een nieuwe hoofdkassier voor Curaçao hebben er zijn al 75 sollicitanten voor die baan.”
Mijn oren gingen als het ware recht overeind staan: ,,Sollicitanten voor Curaçao?” En ik kreeg te horen dat men een andere hoofdkassier erheen wilde zenden omdat de boel in de war scheen te zijn gelopen. En ik vroeg daarop: ,,Wanneer sluit de sollicitatie? Is dat bekend?” ,,Ja”, was het antwoord, ,,vandaag is het de laatste dag.” Ik naar de overkant, waar de afdeling Personeelszaken was en ik vroeg Mr. Möltzer te spreken. Het was zo, vertelde de heer Möltzer mij en ik vroeg hem of het mogelijk was mij bij de 75 namen te schrijven. ,,Heb je er thuis al over gesproken?” was de vraag van Mr. Möltzer. ,,Neen”, zei ik, ,,dat zal ik vanavond doen, maar schrijft u mij maar op.” Het was nog nooit gebeurd dat iemand van Comptabiliteit naar een van de overzeese kantoren werd gezonden, maar de boekhouding was niet bepaald in orde te Curaçao. De nieuwe hoofdagent daar, de heer H.E. Kies had om een goede kracht gevraagd. Ik was al zeven jaar bij de maatschappij en had geen al te slechte naam en nog diezelfde dag kreeg ik bericht dat de directie nu eens een proef wilde nemen met iemand van de boekhouding. En zo begon het avontuur, in die dagen geen kleinigheid.
Wat wist ik van Curaçao? Niets, niemendal. Natuurlijk wisten we wel dat de KNSM op Curaçao voer, maar ik had al die jaren met Oost-Afrika te doen gehad. Van Afrika wist ik het een en ander en in de bibliotheek wist ik zo nu en dan wel eens een boek te vinden over dat grote gebied. Maar van de West? Ik wist niet hoe het daar was. De KNSM, eigenlijk nog de KWIM (Koninklijke West-Indische Maildienst) had een folder om de Colonlijn aan te bevelen en daarin stond een foto van een straat te Curaçao. Men zag een smalle straat, aan de linkerzijde was een rots en daarop stond een boom. Het onderschrift was: een boom, a tree, un arbol.
Nou, nou, dacht ik bij mezelf, als een boom zoiets bijzonders is dat men er een foto van moest maken en met een onderschrift aan te duiden dat het een boom, tree, arbol was, wat zal dat daar een kale boel zijn. Toen ik de boom in levende lijve zag, bleek dat het bijzondere was dat de boom uit een spleet in de rots groeide. Er was geen aarde te zien.
Kort na aankomst hebben wij de mooie bomen in het westelijk deel van Curaçao gezien. En ik zelf heb een van de mooiste bomen op 29 september 1926 in Willemstad geplant. Deze boom mag niet gekapt worden. Hij staat op de lijst van monumentenzorg. Het is de wilde mahonie.
Maar die dag, de 14e december, was er nog niets gebeurd. Toen mijn baas de heer Kettlitz van Mr. Möltzer vernam dat ik gesolliciteerd had, werd ik door hem geroepen. Met zijn snijdende stem zei hij: ,,Je hebt voor Curaçao gesolliciteerd hè? Weet je wat er met jou gebeurt als je niet voldoet? Dan vlieg je eruit.” Ik: ,,Ja, meneer Kettlitz, en als ik niet hier voldoe dan stuurt u mij de laan uit.” Hij keek me grijnzend aan en ik mocht gaan. Maar toen de directie in de loop van de middag besliste dat ik naar Curaçao zou gaan, riep hij mij weer. ,,Je hebt gelijk hoor”, zei hij. Hij vertelde dat hij zelf naar Zuid-Afrika was gegaan toen hij nog een broekie was en er nooit spijt van had gehad. ,,Als je een beetje fut in je donder hebt, moet je niet in het muffe Holland blijven. Je moet eruit!” zei hij.