De omgang van staatssecretaris Knops met de ministerraad van Curaçao

Door Robert F. Pietersz

Zoals wellicht velen heb ook ik een primaire reactie getoond bij het lezen van de correspondentie tussen de Nederlandse staatssecretaris Raymond Knops en de ministerraad van Curaçao.

Primaire reacties zijn meestal spontaan en worden geuit zonder dat daar een reflectie aan vooraf gaat. Die komt pas later. Maar laat ik eerst uitleggen waarom die eerste reactie zowel boosheid en verbijstering bij mij opriep. Boos was ik omdat ik vond dat de toonzetting van de brief van de staatssecretaris ongepast was. Zo ga je niet met elkaar om; niet in de internationale verhoudingen en dus ook, of zeker niet ten opzichte van gezagsdragers binnen het Koninkrijk. Zijn toonzetting was in mijn ogen beledigend en denigrerend. Hij heeft dat bij herhaling gedaan, zowel in woord als in geschrift, zowel in de ‘beslotenheid’ van een correspondentie, waarvan je als politicus moet weten dat die kan uitlekken en ooit in het openbaar gebracht zal worden, alsook in een openbare vergadering van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

F10 OPINIE De spiegel van plato 1Verbijsterd was ik over het schijnbare gemak waarmee hij de conclusie trok dat Curaçao blijk heeft gegeven de autonomie niet te kunnen dragen en dát als reden gebruikt om een aantal voorwaarden te stellen, waarbij elke voorwaarde als een conditio sine qua non zal gelden voor het sturen van een grote som geld naar de overkant van de oceaan, als lening en/of schenking. Hij schuwde niet daarbij onder andere een vinger in de pap te willen hebben in onze Centrale Bank, zowel op indirecte wijze met betrekking tot de screening én samenstelling van de directieleden, alsook op directe wijze met betrekking tot in dat kader noodzakelijke aanpassingen van onze nationale regel- en wetgeving ten einde het een en ander een wettelijke basis te kunnen verschaffen.

Spiegelbeeldig was ik ook boos en verbijsterd om de reactie van onze ministerraad.

In de eerste antwoordbrief, ondertekend door minister Hensley Koeiman in zijn hoedanigheid van viceminister-president, heeft hij per gestelde voorwaarde en puntsgewijs een reactie gegeven. Hoofdopmerking daarbij was dat aan bepaalde voorwaarden niet voldaan zou kunnen worden aangezien de nationale wetgeving zulks anders bepaalde. Daarop reageerde de staatssecretaris in een brief aan de Gevolmachtigde minister, de heer Anthony Begina, waarin onder meer staat: ,,Het roept bij mij de vraag op of deze brief gelezen moet worden als een onvoorwaardelijke instemming met het voorstel. Graag per omgaande de reactie van uw regering op dit punt.” Vervolgens antwoordt de heer Begina nog dezelfde dag (20 mei 2020) namens de regering: ,,Zoals ook in onze brief van heden is aangegeven hebben zowel de Raad van Ministers als de Staten van Curaçao ingestemd met het voorstel zoals geformuleerd door de RMR (de Rijksministerraad). U mag onze brief lezen als een onvoorwaardelijke instemming met het voorstel.”

De beantwoording van de eerste brief van staatssecretaris Knops was aan een zeer korte termijn gebonden. Let wel, een termijn die door hem gesteld was. Waarom op zo’n korte termijn onzerzijds onvoorwaardelijk aanvaarden van de door de staatssecretaris opgelegde voorwaarden? Waarom niet blijven staan op de eerst gegeven reactie, die zeer legitiem was. Onze regering had - zoals eerder ook gebeurd is tijdens de regering onder leiding van mevrouw Emily Elhage - aan de vergadertafel (om het woord onderhandelingstafel te vermijden!) in samenspraak met de staatssecretaris en zijn adviseurs moeten komen tot weloverwogen formuleringen van de voorwaarden.

F10 OPINIE De spiegel van plato 2Onze regering lijkt nu gebonden te zijn aan het onvoorwaardelijk aanvaarden (zonder nader overleg) van het voorstel waarin de gestelde voorwaarden zijn vervat. Het is zeer discutabel of de staatssecretaris de gestelde voorwaarden kon stellen op een verzoek van humanitaire hulp van de zijde van het land Curaçao zonder de zweem van misbruik van omstandigheden over zich heen te roepen. Humanitaire en geen budgettaire bijstand werd verzocht. Waarom de budgettaire hulp niet expliciet uitsluiten?

De druk werd door de staatssecretaris opgevoerd toen hij laconiek te verstaan gaf dat dan maar die wetgeving aangepast moest worden zodat wij wél aan de bedoelde voorwaarden zouden kunnen voldoen. Verbijsterend en niet goed te praten.

Maar…na een primaire reactie volgt meestal een situatie waarin met zich afvraagt: waarom? Waarom die kwetsende en denigrerende toonzetting van de heer Knops, waarom een mes aan de keel zetten van een land dat al meer problemen op zijn bord heeft dan dat er cactussen in onze mondi groeien? Waarom zulk een gedweeë houding van onze ministerraad? Zou het kunnen dat Nederland (en niet alleen de heer Knops) nu met de vuist op tafel slaat en dat er nu ingegrepen moet worden? Áls dat zo is, hoe komt dat dan dat het zover is kunnen komen? Met andere woorden: Laten we eens aan zelfreflectie doen.

Niet alleen omdat de heer Knops met de vuist op tafel heeft geslagen en ons spreekwoordelijk het mes aan de keel heeft gezet, maar om bij onszelf te rade te gaan of wij steken hebben laten vallen. Want áls dat zo is, dan is het op de eerste plaats ten nadele van de burgers van dit land geweest. Als wij die steken kunnen benoemen, dan zal het ook eenvoudiger zijn om te bezien hoe op korte termijn de schade te kunnen beperken en hoe op langere termijn structurele wijzigingen kunnen en moeten worden aangebracht aan het bestuurlijk systeem van ons land. Dit wellicht voor een gewenste óf noodzakelijke betere invulling van onze parlementaire democratie. En waarom? Niet omdat de heer Knops ons daartoe dwingt, maar omdat wij burgers van dit land zijn en wij recht hebben op een behoorlijk bestuur ten behoeve van ons allemaal. Die reflectie is dus voor ons bedoeld, voor niemand anders!

Bij de gedachte om aan zelfreflectie te doen, moest ik denken aan de allegorie van Plato, de Griekse wijsgeer die leerling was van Socrates. Een allegorie is een verzonnen verhaal dat dient om een ingewikkeld, abstract leerstuk begrijpelijk uit te leggen. Socrates was ook een Griekse wijsgeer die op en neer wandelend op een groot plein zijn studenten, waaronder ook Plato, onderwijs gaf. Gevolg was dat geen van zijn studenten al lopend aantekeningen kon maken van hetgeen Socrates hen vertelde. Plato heeft later een stuk geschreven waarin de allegorie van de grot ter sprake kwam. Hij gebruikte Socrates als degene die dat verhaal vertelde. Niet uitgesloten is dat dat symbolische verhaal inderdaad van Socrates afkomstig is, maar het heeft de naam gekregen van ‘de grot-allegorie van Plato’. Wat hield deze in? Het volgende: In een grot zitten alle mensen met hun rug naar de ingang van de grot en kijken tegen de achterwand van de grot. Op die wand zijn er beelden te zien, als een oneindige ‘film’ of ‘PowerPoint’-voorstelling. Zij zien die beelden alleen in 2D (tweedimensionaal). Zij weten niet anders dan dat wat zij zien dé werkelijkheid is. Zij kunnen niet achteromkijken naar de ingang van de grot. Een wijsgeer kan dat wél. Plato vertelt dan dat wat de mensen in de grot zien, slechts een afbeelding is van wat de werkelijkheid is. De werkelijkheid speelt zich af buiten de grot en die is in 3D (driedimensionaal). Door de uitleg van zijn leerstukken houdt hij zijn toehoorders of studenten als het ware een spiegel voor, zodat de mensen die niet achterom kunnen kijken toch - via de beschrijving, de ‘spiegel’ - wel kennismaken met de werkelijkheid.

Welnu, wellicht is het tijd om ons niet blind te staren op hetgeen de heer Knops inhoudelijk heeft gezegd, noch de vorm die hij gebruikt heeft om ons dat duidelijk te maken.

De eerste vraag is: hoe komt het nou dat hij kennelijk meent ons een mes aan de keel te moeten zetten? Wellicht dat zelfreflectie ons een antwoord kan geven. Wellicht dat wij ook reeds bestaande handvatten kunnen gebruiken om onze parlementaire democratie een betere inhoud te geven dan de beelden die wij zien tegen de achterwand van de grot.

Wij hoeven het wiel niet uit te vinden. Misschien dat we gebruik kunnen maken van de ‘best practices’ van andere landen. Daarover zullen de volgende afleveringen gaan.

De auteur, Robert F. Pietersz, is jarenlang werkzaam geweest bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, eerst als rechter en later als procureur-generaal. Daarna was hij werkzaam bij de Centrale Bank CBCS en was hij tevens Ondervoorzitter van de Raad van Advies.