Raad van Beroep: Verweten ‘ongepast gedrag’ staat onvoldoende vast

Van een onzer verslaggevers
Willemstad - Het vermeende ‘ongepaste gedrag’ van een hoge ambtenaar is niet voldoende komen vast te staan.

vicDat staat te lezen in een recent vonnis van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken in een zaak van de functionaris tegen een eerdere uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao. In hoger beroep wint de overheidsdienaar het, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat hij niet beschikt over de eigenschappen, mentaliteit of instelling die nodig zijn voor het op goede wijze vervullen van zijn functie.
Het ongeschiktheidsontslag kan daarom niet in stand blijven. In verband met zijn ontslag speelde onder meer de kwestie ‘ongepast gedrag’, maar zoals gezegd daarover oordeelt de Raad dat het een en ander te onduidelijk is gebleven.
De betrokken ambtenaar werd bij Landsbesluit van februari 2017 met ingang van augustus 2012 benoemd in de functie van Behandelend Medewerker-G (office manager/research officer) bij het Volksgezondheid Instituut Curaçao (VIC).
Het VIC is opgericht in 2012 en betreft een onafhankelijk onderzoeksinstituut binnen het ministerie van Gezondheid, Milieu en Natuur (GMN). Behalve hij zijn/waren een projectleider en een interieurverzorgster bij het VIC werkzaam.
Met ingang van november 2017 is de betrokken ambtenaar op tijdelijke basis ter beschikking gesteld aan het ministerie van Algemene Zaken ter uitvoering van het Urgentieprogramma, in de functie van buurtcoördinator in de wijk Buena Vista.
De projectleider VIC heeft hem in maart 2019 meegedeeld dat zijn beschikbaarstelling bij het VIC wordt beëindigd omdat hij daar nauwelijks nog aanwezig is en dat er een vervanger voor hem wordt gezocht. De projectleider heeft de secretaris-generaal van GMN bij brief verzocht hem de toegang tot het Volksgezondheid Instituut te ontzeggen en een onderzoek naar zijn gedrag in te stellen. Hieraan ligt een klachtenbrief van de interieurverzorgster ten grondslag, waarin zij haar beklag doet over het gedrag van de ambtenaar. Met ingang van medio oktober 2019 is hem de toegang tot zijn werkplek ontzegd gedurende drie maanden. De toegangsontzegging is vanaf 16 januari 2020 telkens verlengd.
In februari dat jaar is de medewerker op de hoogte gesteld van het voornemen hem disciplinair te straffen omdat hij zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. Hij heeft deze beschuldigingen ontkend. Bij besluit van mei 2020 heeft de minister van GMN de toegangsontzegging opnieuw verlengd, zodat partijen gezamenlijk tot een oplossing konden komen.
Bij Landsbesluit van september 2020 heeft de regering hem met toepassing van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (LMA) met ingang van 1 oktober 2020 ontslagen, primair wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken (ongeschiktheidsontslag), subsidiair wegens een vertrouwensbreuk.
Behalve het niet nakomen van afspraken over zijn aanwezigheid op het VIC en onregelmatigheden in de financiële administratie, wordt hem ‘ongepast gedrag’ naar de interieurverzorgster en de projectleider verweten.
De betrokken ambtenaar heeft zich volgens de regering op 25 mei 2018 ‘normoverschrijdend’ tegenover de interieurverzorgster gedragen, namelijk ‘door haar in het kantoor van het VIC op te sluiten en te vernederen’.
In de periode van maart 2019 tot medio oktober 2019 heeft hij de interieurverzorgster tevens ‘op een bedreigende en niet respectvolle wijze regelmatig lastiggevallen met vragen over de gang van zaken op het VIC’. Ook tijdens een gesprek met de projectleider heeft de functionaris zich ‘niet respectvol gedragen door zich verbaal agressief uit te laten’.
Volgens de regering zijn deze gedragingen te kwalificeren als intimiderend en vernederend gedrag. Hierdoor is er een angstcultuur ontstaan op het VIC. De medewerker ondermijnt het gezag van zijn leidinggevende en heeft zijn functie niet uitgevoerd zoals van hem in die functie verwacht had mogen worden. Bovendien ziet hij de ernst van zijn gedragingen niet in. Hieruit is op te maken dat hij niet geschikt is voor zijn functie.
De Raad van Beroep echter is, anders dan het gerecht, van oordeel dat de regering er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de ambtelijk medewerker ongeschikt moet worden geacht voor zijn functie van office manager/research officer bij het VIC.
Allereerst wordt in aanmerking genomen dat op grond van de beschikbare stukken het beeld bestaat dat ‘binnen het VIC geen duidelijke sturing op managementniveau aanwezig was’. Door de niet opgevulde directeursfunctie en gebrekkige communicatie vanuit de leiding van het ministerie van GMN zijn er onduidelijkheden ontstaan tussen de betrokken ambtenaar en de projectleider over bevoegdheden,verantwoordelijkheden en invulling van werkzaamheden.
Nagelaten is om voor de periode waarin blijkbaar geen directeur of waarnemend-directeur kon worden gevonden voorzieningen te treffen. Niet gebleken is dat de projectleider als leidinggevende binnen het VIC is aangewezen of dat bevoegdheden, zoals de ondertekening van stukken, anderszins zijn geformaliseerd. Evenmin is aan de hand van concreet gemaakte afspraken aannemelijk gemaakt dat hij voor zijn financieel-organisatorische taken verantwoording was verschuldigd aan de projectleider.
Ten aanzien van het gevoelige punt van het verweten ‘ongepast gedrag’ jegens de projectleider en de interieurverzorgster, heeft de regering volstaan met een onderzoek waarin de interieurverzorgster en de projectleider zelf verklaringen hebben afgelegd.
De Raad van Beroep: ,,Hoewel het er alle schijn van heeft dat appellant (de betrokken ambtenaar, red.) de interieurverzorgster op 25 mei 2018 enige tijd heeft opgesloten, zijn de omstandigheden waaronder dat is gebeurd onduidelijk gebleven. Uit de verklaringen van de interieurverzorgster blijkt van een verstandhouding met de appellant die jarenlang goed was, waarbij beiden zich ook vrijheden veroorloofden.”
De interieurverzorgster heeft echter ook verklaard dat deze situatie veranderde. Van haar kant bestond duidelijk de wens dat de mannelijke ambtenaar zijn gedrag zou aanpassen, zonder dat zij hem overigens schade (lees: ontslag) wilde berokkenen.
Deze verklaring vindt volgens de Raad steun in de door hem ingebrachte stukken met weergave van WhatsApp-gesprekken tussen hem en de interieurverzorgster. Dat hij de interieurverzorgster na de escalatie van het conflict met de projectleider in maart 2019 onder druk heeft gezet om haar verklaringen te wijzigen, dan wel bedreigd heeft, ‘is niet aannemelijk gemaakt’.
Evenmin is aannemelijk gemaakt dat de ambtenaar zich tijdens een gesprek met de projectleider in september 2018 verbaal agressief of intimiderend heeft gedragen, nog daargelaten dat alleen de projectleider hierover heeft verklaard en dat deze verklaring slechts ging over een enkel gesprek.
De slotsom is - aldus de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken - dat het hoger beroep van de ambtenaar slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.