Van een onzer verslaggevers
Willemstad - Het is uiterst ‘prematuur en onzorgvuldig’ van de SVB om de huisartsen te informeren over het eenzijdig invoeren van de praktijkgrootte, zo stelt het bestuur van de Curaçaose Huisartsenvereniging (CHV).

svb,,De CHV beraadt zich momenteel op de vervolgstappen”, aldus het bestuur, dat belooft de achterban op de hoogte te houden van deze discussie.
De Sociale Verzekeringsbank SVB hanteert per 1 januari 2020 een inschrijvingsstop voor nieuwe BVZ-verzekerden (basisverzekering ziektekosten) voor de medewerkende huisartsen die op dat moment meer ingeschreven patiënten hebben dan de maximale praktijkomvang van 2.500 BVZ-verzekerden. In een brief hierover van de SVB-directeur wordt gemeld dat dit besluit tot stand is gekomen na intensief en constructief overleg met de CHV. Het bestuur ontkent dit echter en geeft een historische schets.
Over de bepaling van de praktijkgrootte en wat er is gebeurd tussen 2012 en 2019 stelt de CHV dat het bestuur zo’n norm wat betreft het vaststellen van een normatieve praktijkomvang, in termen van minimale en maximale aantal ingeschreven verzekerden per fte (fulltime-equivalent) huisarts, ‘wenselijk vindt’ in het kader van kwaliteitsoptimalisatie en een manpowerplanning van de lokale huisartsenzorg.
Ten aanzien van de Nieuwe Beloningsstructuur in de Gezondheidszorg (NBG), ondertekend door overheid en CHV op 3 april 2012, is daarover het volgende opgenomen: de verhouding aantal verzekerden per huisarts wordt voor de huidige beroepskrachtenplanning gesteld op 2.200.
Bij aanvang van het nieuwe zorgstelsel worden geen beperkingen opgelegd wat betreft een minimum- of een maximumpraktijkgrootte. Nadat de inschrijving van de verzekerden is voltooid, beoordeelt de overheid het resultaat en treft indien nodig passende maatregelen om versnippering in de zorg tegen te gaan dan wel de toegankelijkheid te waarborgen. De CHV maakt deel uit van het besluitvormingsproces.
De CHV heeft daarnaast in april 2012 het volgende over dit onderwerp schriftelijk aan de minister meegedeeld: ,,Met betrekking tot de normpraktijkgrootte wil de CHV aangeven dat zij een concessie doet door af te wijken van de tot op heden gebruikte norm van 2.000 en de normgrootte van 2.200 als rekennorm te accepteren.”
De CHV wil hierbij aangeven dat dit getal niet gebaseerd is op een daadwerkelijke ‘manpowerplanning’. Daarnaast stelt de CHV dat de rekennorm van 2.200 per praktijk ‘niets van doen kan hebben met een daadwerkelijke maximering’ van de patiëntenpopulatie per praktijk, maar zuiver en alleen voor beroepskrachtenplanning is gehanteerd.
Ten tweede luidde het standpunt van de huisartsenvereniging met betrekking tot het instellen van een minimum- en maximumpraktijkgrootte dat daarvoor ‘geen onderbouwing’ bestaat. Naar de mening van de CHV zal het instellen van beperkingen aan de praktijkgrootte niet in de gewenste regulering van versnippering en toegankelijkheid tot zorg voorzien. ,,Gericht vestigings- en spreidingsbeleid onder anderen zijn daartoe wél in staat.”
Zo’n beleid dient onder andere gebaseerd te zijn op een daadwerkelijke manpowerplanning waarbij er rekening gehouden wordt met onder meer leeftijd en geslacht van de huisartsen, soort en leeftijdsopbouw van het patiëntenbestand, wensen met betrekking tot fulltime dan wel parttime werken van de huisarts en praktijkondersteuning.