Van een onzer verslaggevers
Willemstad - Ondanks het feit dat de vier justitiële consensusrijkswetten vijf jaar na de staatkundige ontmanteling uitvoerig geëvalueerd zijn, is het nog niet gelukt een gezamenlijke ‘Koninkrijks-reactie’ op deze evaluatie te formuleren.


consensusDe boodschap vanuit Nederland om met elkaar in gesprek te gaan hierover komt blijkbaar niet over. Enerzijds moeten de politici in Nederland meer geduld hebben en de politici op de Caribische eilanden meer daadkracht tonen. Dat is de mening van Olaf Wilders, werkzaam bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Hij woonde op Curaçao rond 10 oktober 2010 en schreef een boek over het proces van de staatkundige veranderingen. Wilders tekende zijn mening onlangs op in het Nederlands Juristenblad. Het is actueel gezien het Interparlementair Koninkrijsoverleg (Ipko) dat op dit moment op Curaçao plaatsvindt en waar onderwerpen als de consensusrijkswetten en de visie op het Koninkrijk belangrijke agendapunten zijn.
De consensusrijkswetten hebben nog niet helemaal hun beslag gekregen, en door de evaluatiecommissies worden aanbevelingen gedaan. Maar, zo concludeert Wilders, de consensusrijkswetten zullen alleen werken binnen een goed functionerende democratie, bij betere sociaal-maatschappelijke omstandigheden en meer vertrouwen van de burgers in hun economische en maatschappelijke toekomst. En daar schort het volgens Wilders nog aan. Hij betoogt: ,,Economisch en sociaal-maatschappelijk zijn de landen in het Caribisch gebied kwetsbaar en biedt een Koninkrijksverband in zekere zin veiligheid. Waar het streven naar meer autonomie voor de eilanden vanuit cultureel en historisch oogpunt begrijpelijk is, zijn er tegelijkertijd grote zorgen. De landen in het Caribisch gebied worden gekenmerkt door omstandigheden die al decennia lang de discussie over meer autonomie en de
onderlinge relaties van de landen in ons Koninkrijk beïnvloeden.” Met ‘omstandigheden’ bedoelt de auteur problemen als integriteit van het openbaar bestuur, de invloed van de (internationale) criminaliteit, de grote sociaal-economische verschillen tussen groeperingen in de samenleving en het vertrek van vele bewoners van de eilanden naar onder andere Nederland. Het is door deze omstandigheden dat het ‘onderdeel blijven van het Koninkrijk’ door Nederland aan voorwaarden verbonden is. ,,Deel uitmaken van het Koninkrijk schept verplichtingen, vooral op het gebied van deugdelijk bestuur, financiën en rechtshandhaving”, zo stelt de auteur vast. Maar, tegelijkertijd concludeert hij dat het hierbij opgelegde Westerse bestuursmodel niet blijkt te passen. ,,Dit bestuursmodel werd, min of meer ongevraagd, aan een samenleving met koloniale ‘roots’ opgedrongen.” En Oberon Nauta citerend, die een proefschrift schreef in 2011 met de boodschap dat Nederland moet ingrijpen: ,,Er is weinig maatschappelijk draagvlak voor democratie. De overgang naar een democratie volgens westers model kwam onder externe druk tot stand en kende dus niet, zoals in Nederland, een lange historie. In Nederland kwamen de vorming van het besluitvormingsproces, de overlegstructuur en ‘de regels van het politieke spel’ in een meer geleidelijk proces tot stand. Deze principes en normen worden door een brede laag van de Nederlandse bevolking geaccepteerd. Maar voor de landen in de West ‘zit deze jas naar westerse democratisch model niet als gegoten’.” Zo wordt voor het verkrijgen van electorale steun op de Caribische eilanden meer ingespeeld op de gevoelens van de bevolking. ,,En dat werkt verstikkend in een kleine gemeenschap en in het openbaar bestuur. Politieke partijen op de eilanden kunnen heel snel groeien maar ook even snel hun aanhang weer achteruit zien gaan. Dit duidt niet bepaald op een stabiel politiek ‘klimaat’ bij het electoraat en de politieke partijen”, aldus de auteur.
Na een uitvoerige geschiedkundige beschrijving van kolonisatie tot de onlusten van 30 mei en de staatkundige ontmanteling in 2010 stelt hij: ,,De stap naar autonomie binnen de betrekkelijke veiligheid van het Koninkrijk is niet onbegrijpelijk als de omstandigheden op de Caribische eilanden in beschouwing worden genomen. Met de komst van de autonome status voor de nieuwe landen Curaçao en Sint Maarten (en eerder voor Aruba) werd de van oorsprong primaire verantwoordelijkheid van het land Nederlandse Antillen voor de economische en sociaal-maatschappelijke vraagstukken op het ‘bordje’ van de nieuwe landen gelegd. Voeg hier de politieke onbestendigheid en de controverse rond het navolgen van principes van goed (democratisch) bestuur aan toe, en velen zullen zich afvragen of de landen wel in staat zijn de ‘dieper gelegen’ oorzaken achter deze vraagstukken op eigen kracht op te lossen.” Daar komt bij dat binnen de verhoudingen de eilanden altijd het onderspit zullen delven. Onder het kopje ‘de muis en de olifant’ wordt het verschil tussen het grote en rijke Nederland en de Caribische eilanden beschreven. ,,Waar in staatkundige regelingen de gelijkwaardigheid tussen de landen van het Koninkrijk wordt verkondigd, is hier in de praktijk eigenlijk nauwelijks sprake van”, aldus Wilders.