Ja, autonomie is een belangrijk goed. Belangrijk omdat het de kleinere landen van het Koninkrijk in staat stelt om hun beleid op maat in te richten, toegespitst op de wensen en noden van dat land, zonder inmenging van het grotere Nederland. In deze zin is de term autonomie altijd gerelateerd aan het handelen van die grote partner binnen het Koninkrijk. Curaçaose politici en activisten gebruiken dat begrip nooit in verband met het beleid dat bijvoorbeeld Venezuela, Aruba of Trinidad & Tobago voeren. Autonomie is het gevoel dat de verhoudingen binnen het Koninkrijk op vaak emotionele wijze beïnvloedt.
Als iemand afkomstig van de voormalige Nederlandse Antillen begrijp ik de emoties rondom zaken waarin de autonomie in het geding is volkomen. De autonomie - eigenlijk het afzetten tegen de Nederlandse almacht binnen het Koninkrijk - belichaamt de identiteit van de kleinere landen.
De terechte hang naar autonomie kan echter ook een bron van belemmering zijn. Juist door de emotie die autonomie altijd omgeeft - ook van Nederlandse kant - gebeuren er soms dingen die niet ten goede komen aan de bevolking van de kleinere landen. Een voorbeeld is december 2000 toen Roger van Boxtel, destijds minister van Integratiebeleid, zich in zijn hemd gezet voelde en boos terugkwam uit de Antillen vanwege het afketsen van een samenwerkingsovereenkomst over de verplichte inburgeringscursus van Antilliaanse jongeren in de Antillen zelf; het gevolg van deze boosheid was dat enkele maanden erna Nederland 26 miljoen gulden steun aan de Antillen introk. Geld dat de Antillen toen ook goed konden gebruiken.
Juist vanwege de grote macht van Nederland binnen het Koninkrijk - in de Koninkrijksregering zitten alle 13 Nederlandse ministers tegenover de drie Gevolmachtigde ministers van Aruba, Curaçao en St. Maarten en het is de Nederlandse Staten-Generaal die als Koninkrijksparlement fungeert - geldt het begrip autonomie niet voor Nederland. Vanwege deze verregaande bevoegdheden is Nederland in staat om de kleinere landen per aanwijzing te besturen. Deze werkelijkheid ervaren de kleinere landen als het zwaard van Damocles. Veel mogelijkheden om zich tegen deze doorzettingsmacht van Nederland te verzetten hebben ze niet. Intern appel kan, maar los van het feit dat ook bij intern appel de Nederlandse vertegenwoordiging in de meerderheid is - er is altijd één Nederlandse minister meer - schijnt premier Rutte als voorzitter van de Rijkministerraad verzoeken om intern appel naast zich neer te leggen. De geschillenregeling, hoewel genoemd in artikel 12a Statuut, is er nog steeds niet. Geen enkel Statenlid uit Aruba, Curaçao of St. Maarten die daarover parlementaire vragen stelt aan de Koninkrijksministers. De kleinere landen, hun autonomie ten spijt, lijken af te wachten tot Nederland het initiatief neemt en de discussie voert binnen de beslotenheid van de Rijksministerraad. Voor de rust binnen het Koninkrijk is het toch van belang dat deze geschillenregeling zo snel mogelijk komt.
De vraag mag nog gesteld worden of autonomie het belangrijkste leidmotief moet zijn als het gaat om de ontwikkeling van de kleinere landen. Hoewel belangrijk, denk ik dat autonomie als belangrijkste leidmotief plaats moet maken voor drang naar vooruitgang. Willen de kleinere landen van het Koninkrijk tippen aan het welvaartsniveau van het grotere Nederland, dan zullen ze in staat moeten zijn om samen te werken met de andere kleinere landen én met het grotere Nederland. Samenwerken vanuit hun respectievelijke autonomie. Ook hiervoor biedt het Statuut kansen. Autonomie als vooruitgangsfactor.

Ruben Severina, Zoetermeer, Nederland

ADletters logo