Curaçao gaat binnenkort de meest gewichtige afspraak tegemoet over haar toekomst. Volgende maand, na het reces, staat er een debat over de raffinaderij gepland. Eenentwintig (21) volksvertegenwoordigers, ingezworen om het beste met Curaçao voor te hebben zullen gaan beslissen of we door gaan met olie raffineren of dat we er binnenkort mee stoppen.
Is dat wel de juiste discussie? Natuurlijk willen personen die er voordeel van trekken de plant behouden. Zelf zeggen de PWFC en APRI-vakbonden hierover dat er meer dan 1.000 personen werken. Dat er tussen de 1.000 en 2.000 aannemers hun brood verdienen en dat er tussen de 2.000 en 3.000 indirecte arbeidsplaatsen mee gemoeid zijn. Verder stellen ze dat de raffinaderij tussen de 9 en 11 procent aan ons nationaal GDP bijdraagt. Nogmaals wijzen ze ons erop dat ze de grootste werkgever van vakmensen zijn, en dat ze bijdragen aan de diversificatie van onze economie. Ze stellen dat hun aanwezigheid bijdraagt aan de bekendheid van het eiland. (De foto die een toerist genomen heeft bij het naderen van Curaçao zinspeelt hierop) Volgens hen zijn ze één van de voornaamste contribuanten van de olie-industrie in het Caribische gebied.
Ik laat even in het midden of wat ze claimen allemaal waar is. De Isla-raffinaderij heeft er een handje van om zichzelf rijk te rekenen aan personeelbestand en eigenbelang en arm te rekenen aan de ellende en overlast die ze veroorzaken. Feit is dat sinds de tijd van de Shell het aantal werknemers elke jaar weer is gedaald. De 12.000 werknemers zijn volgens eigen zeggen gedaald naar 1.000. Laten we daarom van dit kleine groepje werknemers geen issue maken. Bij de 9 tot 11 procent bijdrage aan ons nationaal GDP zet ik grote vraagtekens. Zijzelf geven toe dat daarin ook de BOO of CRU (de elektrische centrale) verwerkt is.
Wat Isla ons moeten laten zien is hoeveel de raffinaderij precies bijdraagt in dollars en centen en welke onkosten en verliezen daar tegenover staan. Ze moeten naast hun financiële bijdrage een lijstje maken wat het de gemeenschap kost aan extra gezondheidszorg, straatmeubilair, hotelketens die niet naar Curaçao willen komen of toeristen die geen tweede keer terugkomen. Tel de megajachten die niet terugkomen naar Curaçao, vanwege een met olie bevuilde scheepsromp en verstopte waterfilters.
Tel elke keer weer het schoonmaken van huizen die ondergeregend zijn met zwaveldioxide, wit poeder en recentelijk zwavelpoeder en de extra wasjes die gedraaid worden omdat het weer eens roet heeft geregend.
Isla-werknemers geven een sterk vertekend beeld. Wanneer Isla de schade, ellende en narigheid van de 3 of 5 miljoen gulden van hun bijdragen aftrekt dan kosten ze onze maatschappij rond de 120 miljoen gulden. Daarnaast houden ze ons gegijzeld om meer en duurzame werkplaatsen te creëren en forceren ze ons groengebieden te raseren, dus van begroeiing te ontdoen (rosa mondi) om huizen te bouwen. Daar moet we even bij stilstaan.
De vraag echter die elke volksvertegenwoordiger zich zou moeten stellen is niet of de raffinaderij moet worden aangehouden of dat we er mee moeten ophouden. De discussie moet niet gaan over het behoud van de raffinaderij maar over de toekomst van ons land. Wat is beter voor Curaçao? Niet wat beter is voor de raffinaderij, PdVSA of Venezuela.
Gaat het de volksvertegenwoordigers om de 1.000 huidige werknemers of gaat het om zeventienduizend permanente duurzame nieuwe arbeidsplaatsen die in korte tijd gecreëerd kunnen worden? Gaat het erom de toekomst in eigen hand te houden of willen we onze toekomst leggen in handen van onze Venezolaanse buren? Gaan we een keer duurzaam op eigen kracht en steunend op onze eigen duurzame natuurbronnen verder of laten we ons weer overhalen op de steun van een ander?
Dat is de hamvraag. Dat is de essentie van de zaak.
Duurzaam als in bestendig houdbaar onvergankelijk is niet zomaar een modeterm. Het is de meest essentiële overweging naar onze toekomst. Als bij voorbaat de vraag draait om de raffinaderij dan zou de argumentatie snel afgelopen moeten zijn. Isla, de raffinaderij, kan niet wedijveren met een duurzaam project zoals GreenTown. Het is mispels met shimaruku’s vergelijken. Een duurzame schone industrie met duizenden kansen tegen een wegkwijnende industrie die het eiland vanwege haar aanwezigheid alleen maar meer werklozen oplevert is geen vergelijk. Het is geen optie meer.
Beter 10 GreenTown visies in de lucht, dan de lucht van één Isla. GreenTown kan er komen; heeft bestaansrecht; alles staat klaar om te starten; ook geld is er; de politieke wil ontbreekt. De meeste Isla-werknemers die hun baan gaan verliezen kunnen in de metallurgische industrie overstappen. Waar wachten we op?
Andrés Casimiri (voorzitter Stichting GreenTown Curaçao)
Curaçao