De meeste Curaçaoënaars zijn fatsoenlijke, vredelievende mensen waarvan velen zich schamen over de politieke situatie op ons eiland. Veel van de mensen van de 160 verschillende nationaliteiten alhier halen hun schouders op en vragen zich af waarom ze nog zouden moeten stemmen. Zij halen het zeker niet in hun hoofd om massaal de straat op te gaan om te protesteren tegen ‘deze’ politieke situatie. Zelfs de kleine groep die in staat is om amok te maken gaat niet spontaan luidruchtig protesteren of erger. Er is dus niets wat aanleiding geeft om te denken aan 30 mei 1969, tenzij personen zoals Wiels mensen oproepen om te ‘barricaderen’ en zich ‘te verzetten’.
Als een meisje van zestien in Haren in staat is om relschoppers aan te trekken voor een feestje, dan moet het zeker mogelijk zijn om een handjevol mensen op te roepen om amok te maken op ons eiland. Als dit gebeurt, is dit dan niet het gevolg van de burgers die willen strijden tegen huidige politieke situaties (anders hadden ze het allang spontaan gedaan), maar het gevolg van een oproep van een enkeling om onrust te stoken.
Als mensen zoals minister Monk daar nog eens olie op het vuur gooien door te dreigen met 30 mei 1969, is de basis gelegd voor situaties waarbij burgers zonder reden geslagen worden, zoals gebeurd is bij Godett. Je vraagt je af of dit eigenlijk de wens van de gedachte is, zodat zij kunnen zeggen: ,,Ik heb gewaarschuwd.”
Om puberale situaties te creëren zoals rond het meisje van zestien in Haren is het de plicht van iedere fatsoenlijke en vredelievende burger en m.n. de PS stemmers onder hen, alsmede coalitiegenoten, met Schotte voorop, om Wiels en Monk te vragen om op te houden met opruiende activiteiten.

K. Berend, Curaçao