Dat het noodlijdende fonds Algemene Ouderdomsvoorziening (AOV) gered moet worden is te begrijpen. De commissie die is ingesteld om de Raad van Ministers te adviseren omtrent dit onderwerp heeft naar mijn mening echter niet voldoende rekening gehouden met bepaalde omstandigheden, die ook zouden moeten meetellen in het geheel.
De oplossing werd gezocht in het opvijzelen van de premiebijdragen per 1 januari 2013, gecombineerd met de verhoging van de AOV-pensioenleeftijd van 60 naar 65 jaar per 1 januari 2012. Hierbij zal de groep werkenden die per ingangsdatum 1 januari 2012 nog geen 58 jaar oud was, buiten de boot vallen.
Mijn eerste punt: bij de verandering van de leeftijdsgrens is alleen rekening gehouden met de leeftijden van de AOV’ers. Heeft de commissie er rekening mee gehouden dat de groep mensen die met of voor hun 20e het arbeidsproces ingetreden zijn, nu ze 55 jaar oud zijn, reeds 35 jaar premie hebben gestort?
Ondanks het feit dat de AOV-regeling een ‘solidariteitsregeling’ is die niet gerelateerd wordt aan de gestorte premies, heeft bovengenoemde groep substantieel bijgedragen aan het fonds, en dient daarmee ook zeker rekening moeten worden gehouden.
Mijn tweede punt: het voorstel dat nu op tafel ligt houdt in dat men bij de overheid nog steeds met 55 jaar en 30 of meer dienstjaren gebruik mag maken van de VUT-regeling. Dat wil zeggen dat een ‘vutter’ tot de bereikte leeftijd van 60 jaar zelf een groter deel van de AOV-premie moet afdragen, zoals de commissie adviseert. Dit zou betekenen dat, door de verhoogde AOV-afdracht, deze groep niet 30 procent minder in handen krijgt, maar wel bijna 40 procent minder!
Heeft de commissie ook adviezen uitgebracht over de pensioenen van ministers en parlementariërs? Eventuele discussies hierover zouden mijns inziens toch belangrijk zijn. Als de bevolking offers moet opbrengen, voor het algemeen belang, lijkt het mij dat onze politici hierin zeker het goede voorbeeld willen geven.
Roline Sillé, Curaçao