Tussen de minister-president van Curaçao en het parlement van het eiland, barste er recentelijk een discussie los over de bevoegdheden van dit laatste orgaan. Heeft het parlement de bevoegdheid om leidinggevenden bij bijvoorbeeld overheids-nv’s op te roepen om hen te horen over hun beleid bij die nv’s? Volgens de minister-president moet het parlement zich hierbij via de minister richten en heeft zij de autoriteit niet om anderen op te roepen. Het parlement is een tegenovergestelde mening toegedaan. Het is een soortgelijke discussie als welke over de screening van met name ministers wordt gevoerd. Oftewel de discussie hoe deze dingen in de structuur van ons land zijn geregeld. Immers, onze democratische bestuursstructuur is gevestigd op de rechtsstaat, waarbij wij ons voornamelijk laten leiden door op schrift gestelde verordeningen van diverse types. Zulks is duidelijk, want de regels kunnen dan altijd herleid worden. De bevoegdheden van het parlement of de structuur van de screening van ministers zijn geen natuurwetten, die ontstaan omdat het instituut er staat. De Staten heeft geen macht enkel en alleen omdat het instituut is gevormd en er mensen daarin zijn benoemd. Het zijn de wettelijke regelingen die het bloed in haar aderen vormen.
Dan is de vraag meteen: Hoe regelt de wet de bevoegdheden van het parlement op dit specifieke gebied? Op grond waarvan mag/kan zij mensen ter verantwoording oproepen? Hetzij ministers of gewone burgers.
De eerste bron van regeling hieromtrent is uiteraard de Staatsregeling van Curaçao, want dat is de basis. Daarin is hoofdstuk 4 specifiek gewijd aan de Staten. Daar wordt tussen artikelen 39 tot en met 63 een aantal regels ten aanzien van de Staten behandeld. Van belang hierbij zijn met name de volgende artikelen:
Artikel 57:
De ministers geven de Staten mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen.
Artikel 58 lid 2:
Zij (de ministers dus) kunnen door de Staten worden uitgenodigd om ter vergadering aanwezig te zijn.
Artikel 59:
De Staten hebben het recht van enquête, te regelen bij landsverordening.
Een landsverordening waarnaar hierbij mogelijk gerefereerd wordt betreft de Landsverordening Reglement van Orde van de Staten, waarin per artikelen 66 tot en met 74 (althans reglement van orde Staten Nederlandse Antillen) het feit, de benoeming en de werkzaamheden van de enquêtecommissie worden behandeld. Artikelen 66 en 67 stellen bijvoorbeeld dat de Staten een onderzoek mag instellen (66) en getuigen en deskundigen mag oproepen (67). De directeur van een nv kan zowel een getuige als een deskundige zijn. Van groot belang hierbij is ook artikel 71 (valse verklaring bij de enquête) waarbij ook het feit dat de verklaringen onder ede geschieden, wordt vermeld. Bij valse verklaringen mag de enquêtecommissie proces-verbaal opmaken, welke ook in de handen van het OM mag worden gelegd.
Klaarblijkelijk hebben de Staten dus het recht om niet alleen ministers maar ook andere deskundigen op te roepen bij de uitoefening van hun recht van enquête. De regelingen lijken toereikend. Er ontbreken mijns inziens twee ingangen ter verzekering van de snelle medewerking van de burgers/ministers die opgeroepen worden. Een ingang ter zake de strafbepalingen die een opgeroepene kan ondergaan bij het negeren van of niet snel genoeg reageren op een uitnodiging. En de bepaling dat een opgeroepene desnoods met de sterke arm van de wet kan worden opgehaald. Dus: Met een landsverordening kan ook het screeningsproces duidelijk worden geregeld.
Hitzig Bazur,
Curaçao