Met grote interesse heb ik het artikel van dhr. Van der Ree gelezen. Het heeft weer eens vage herinneringen uit mijn kleuterperiode in de jaren veertig doen opkomen. Bepaalde dingen zie ik zelfs als het ware zo weer gebeuren.
We woonden toen in de wijk Mari’i Maai. De Commandeursweg naar Sunset Valley loopt er tegenwoordig dwars doorheen. Ons houten huis (mijn vader was timmerman) stond op een heuveltje ten westen van deze weg. De meeste families van mijn vader woonden op enige afstand van ons. Er was geen elektriciteit, dus ’s avonds was het pikdonker. Dat er ergens op de wereld een oorlog gaande was, zei me natuurlijk niks.
Op zekere dag gebeurt er iets raars. Het geronk van een zware vrachtwagen met in de laadbak luid zingende mannen komt dichterbij. Vlak bij ons huis stopt de truck. Ik schrik vreselijk: allemaal blanke mannen. Die had ik tot dat moment nog nooit van mijn leven gezien. Ik ren terug naar mijn vader. Het blijken Amerikaanse soldaten te zijn. Een van de mannen in de laadbak schreeuwt luidkeels naar ons. Dan gooit hij iets ronds uit de vrachtwagen, maakt gebaren naar ons, waaruit mijn vader opmaakt dat hij het moet pakken. De vrachtwagen rijdt dan verder.
Mijn vader neemt het voorwerp mee naar binnen, wij allemaal erom heen. Het is een grote ronde platte aluminium pan, met een deksel dat via een metalen ring op de pan dicht geklemd wordt. De pan blijkt tot de rand toe gevuld te zijn met een soort gebak, in ieder geval iets zoets, donkerbruin. Ik kan me niet precies meer herinneren of wij alleen de inhoud hebben opgemaakt of dat mijn vader de familie er ook bij betrokken heeft. De pan, van zwaar aluminium gemaakt, heeft bij ons jaren lang dienst gedaan als afwasbak. Hij was breed en diep genoeg om alle borden van ons allemaal in één keer onder het zeepsop te krijgen.
Enige tijd later gebeurt er weer iets vreemds. Op zekere dag lopen enkele mannen rond op ons erf. Er komen wat gereedschappen tevoorschijn en ik zie hen ons huis van zijn fundering opkrikken. Dan komt er een tractor met een soort dieplader die onder ons huis wordt geschoven. Ik sta te kijken als de tractor wegrijdt met ons huis. Een vreemde situatie. Vele jaren later begreep ik en zag ik ook waarom wij gedwongen waren verhuisd. Waar ons huis stond en in de wijde omgeving kwamen er barakken, allemaal in een grijze of grauwe kleur. We hebben plaats moeten maken voor de behuizing van die ‘blanke mannen’, die Amerikanen die gekomen waren om de olieraffinaderij, de C.P.I.M., te beschermen. Een deel van de wijk Mari’i Maai werd opgeëist voor hun barakken.
De tractor bracht ons huis naar een stuk terrein aan de rand van Groot Kwartier. Hier werd het op blokken neergezet, vader moest verder zelf zien wat hij ermee zou doen. Een kennis van hem, een metselaar, klein van gestalte met daarom de bijnaam Mèsieu kabouter, heeft de fundering eronder gemetseld. Er kwamen meer huizen, allemaal van hout. Ook zo goed als allemaal verplaatst. De C.P.I.M. moest namelijk terreinen hebben voor woningen voor haar employés en werknemers. Deze moesten in de onmiddellijke nabijheid van de raffinaderij wonen. De houten woningen die in de weg stonden, werden daarom ook opgetild en weggevoerd naar deze wijk, Weis genaamd, aan de rand van Groot Kwartier.
Sociale opvang bestond toen niet, tenminste ik kan me niet herinneren ooit (weer) vreemde blanke mensen bij ons in de buurt te hebben gezien, die tot taak hadden eensgezindheid onder de bewoners te creëren, die uit verschillende richtingen op het eiland daar bijeen waren gebracht. Wij kinderen maakten gauw vrienden, onze ouders idem dito. Al gauw werd de één peter of meter bij de ander; aan de deur kloppen voor een beetje suiker of iets anders was zeer normaal. Alleen een man die de gedwongen verhuizing waarschijnlijk niet heeft kunnen verwerken heeft zich verhangen.
Eind 1950 moesten wij kinderen na het overlijden van onze ouders verhuizen naar een ander deel van het eiland. Eén keer per jaar, namelijk met de feestdagen in december, mochten wij onze vrienden en kennissen te Weis opzoeken. Voor mij is de band met de wijk eigenlijk nooit verslapt, want vele jaren later heb ik iets verderop van het ouderlijk huis gebouwd, terwijl een broer van mij met zijn gezin in het verbouwde huis uit onze kinderjaren woont. Ik woon er nu nog in mijn huis dat van beton is opgetrokken.
Pablo Walter,
Curaçao