Een Internationaal Verdrag bepaalt dat het secundair onderwijs algemeen toegankelijk moet worden onder andere. door geleidelijke invoering van kosteloos onderwijs. Dit Verdrag is door het Koninkrijk der Nederlanden op 19 december 1978 bij rijkswet geratificeerd. Secundair onderwijs is desalniettemin niet zonder kosten en zelfs duur. De gemiddelde kosten zijn hoog. Deze kosten betreffen veelal schooluitrusting, boeken, agenda, kopieën, woordenboeken, calculators, atlassen, passers, schrijfgerei, boekentas of rugzak, nieuw kaftpapier, speciale kleding, schoolactiviteiten, vervoer enzovoort. Kosten voor eten en drinken op school, de zogenaamde leefkosten, worden daarbovenop door allerlei factoren, zoals onder andere de recente benzineverhoging, steeds hoger. Zij verschillen ook sterk naargelang de studierichting. Technisch of beroepsonderwijs is duurder dan algemeen secundair onderwijs, omdat leerlingen veel meer materiaal nodig hebben voor praktijklessen. Ook verschillen kosten vaak per school. Weliswaar worden er toelagen, subsidies en dergelijke verstrekt, doch de kosten die uiteindelijk voor rekening van de ouder(s) komen, zijn hoog. Daarnaast zijn buitenschoolse activiteiten zoals sport, muziek, handvaardigheid enzovoort een extra uitgave, afgezien van de aanschaffing van het benodigde materiaal, het wegbrengen en ophalen vaak ook door derden die meestal betaald moeten worden. Beide ouders moeten immers werken om het hoofd boven water te kunnen houden in verband met in het algemeen ook nog steeds stijgende andere kosten. Een ouder liet zich recentelijk nog frappant hierover uit: Mijn loon is minder dan de maand.
Momenteel is er veel onrust door stijgende kosten in verschillende landen, die onlangs nog anderszins het wereldnieuws bereikten door omverwerping van het bestaande regime. De overheid dient dan ook in casu alert te zijn m.b.t. deze gespannenheid, bezorgdheid en tensie die kunnen leiden tot ongewenste taferelen. Wat betreft het onderwijs dient de regering een beleid te ontwikkelen van kostenbeheersing voor kosten die gemaakt worden om de eindtermen in het onderwijs te realiseren en voor extramuros-activiteiten. Scholen c.q. schoolbesturen dienen hierbij aangespoord te worden om een wezenlijk kostenbewust beleid te voeren, waarbij ouders zo min mogelijk financieel belast worden.
Hopelijk zullen wij binnen afzienbare tijd, bijna 43 jaar na de ractificatie, als eerste in het koninkrijk, ook recht doen aan onze verdragsverplichting te weten de invoering van kosteloos secundair onderwijs, hoewel wij bij de ratificering bij rijkswet paradoxaal genoeg niet aanwezig waren.
Lucien Stanly Arrendell, Curaçao