Hoe ziet de Nederlander de Antilliaan?
Fase 0, onwetendheid: ‘Welkom in Nederland, het is zeker heel warm in Paramaribo.’ ‘Ik kom uit Curaçao.’ ‘Ja, dat is toch hetzelfde?’
Fase 1, enthousiasme: ‘Wat kunnen jullie toch zwierig draaien met die konten. Lekkere Antilliaanse muziek. Juan Luis Guerra.’
Fase 2, zorgzaamheid: ‘Vanavond eten wij prei, meisjes.’ ‘Prei? Nò yu, dat lust ik niet.’ ‘Jullie moeten groente leren eten, elke dag friet is niet goed voor je gezondheid.’
Fase 3, jaloezie: ‘Mien, je mot die jongen niet de hele tijd over zijn kop zitten aaien, hij kan er niet tegen. Hij is toch geen hond?’ ‘Schei toch uit, Jan, hij heeft zo’n lekkere krullenbol.’
Fase 4, twijfel: ‘Mien, die jongen mot met zijn poten van onze Anja afblijven. En zij hoeven ook niet zo met de deuren te smijten wanneer zij ’s nachts thuiskomen.’
Fase 5, angst: ‘Heb je gezien wie aan de overkant komen wonen? Afrikanen.’ ‘Het zijn Antillianen.’ ‘Wat maakt het uit, één pot nat. Straks is de hele straat zwart en is ons huis geen cent meer waard.’
Fase 6, protest: ‘Het moet een keertje afgelopen zijn met de overlast van Antilliaanse jongeren op het stationsplein. Ik durf haast niet meer met de trein.’ ‘Wij hebben het zelf zover laten komen.’ ‘Potverdorie.’
Fase 7, onmacht: ‘Zet ze het land uit.’

Roy Evers, Curaçao