Op 16 april 2016 ontving ik via e-mail de uitspraak van mijn beroep tegen de Belastingdienst in verband met het heffen van opcenten na 10 oktober 2010.
De drie rechters stellen dat op grond van art. 5 lid 1 van de Landsverordening algemene overgangsregeling wetgeving bestuur (LAOWB) de Eilandsverordening die opcenten regelt, de staat van landsverordening heeft verkregen. Vandaar dat mijn eis op dit punt wordt afgewezen. Ik had dit reeds voorzien en in mijn betoog ook aangehaald. Vandaar dat mijn speerpunt het meest gericht was op:
Nergens in de Staatsregeling wordt vermeld dat het Land Curaçao opcenten kan heffen; opcenten een absoluut recht is van lagere bestuurslagen en dat dit algemeen wordt aanvaard in fiscale kringen. Eén en ander conform de definitie van opcenten in het Juridisch Woordenboek.ADBrief 800
De wijze waarop de LAOWB ingesteld is, verwijzend naar hoe deze aangelegenheid is afgehandeld door het openbaar lichaam Bonaire.
De rechters hebben mijn stelling onder punt 1. verworpen door te stellen: ,,Blijkbaar heeft de wetgever door geen andere regels in de Staatsregeling op te nemen, het land Curaçao vrij willen laten in het al of niet heffen van opcenten.”
Ik mag dan aannemen dat door het woord ‘blijkbaar’ te gebruiken de drie rechters er ook niet van overtuigd waren dat hetgeen zij naar voren brengen, ook zo is. Hun gevolgtrekking is volgens mij een beetje te kort door de bocht. Dit is een vrij subjectieve stelling van de drie rechters, daar zoals de wet van hen eist, zij overtuigd dienen te zijn bij het vaststellen van een vonnis. Zij stellen verder: ,,Daar komt nog bij dat volgens artikel 101 van de Staatsregeling het de rechter verboden is om verenigbaarheid van landsverordeningen met de Staatsregeling te toetsen (behoudens de toetsing aan grondrechten). De rechter dient de door de wetgever gemaakte keuzes derhalve te respecteren ook al zou daarbij zijn opgetreden buiten de grenzen van de Staatsregeling.”
Dit heb ik ook voorzien in mijn betoog en het gerecht verzocht om de Belastingdienst (overheid) ten minste, conform de marginale toetsing die het gerecht wel mag doen, een tikje op de vinger te geven voor de wijze waarop zij zijn omgegaan met het vaststellen van de Landsverordening algemene overgangsregeling wetgeving en bestuur. Het gerecht stelt tevens dat vanaf januari 2012 het innen van opcenten is opgeheven. Zij gingen echter niet in op mijn stelling dat de Belastingdienst tot 2013 opcenten bleef innen op onder andere de aanslagen Grondbelasting. Ook gingen zij niet in op elke keer een ander antwoord van de Belastingdienst op mijn bezwaren. Wat ik heb betiteld als ‘geflipflop’ van de Belastingdienst. Dus het tikje op de vinger bleef uit.
De drie rechters hebben het door mij gestelde onder punt 3 verworpen door de stellen: ,,Belanghebbende heeft ook nog verdedigd dat de definitie van opcenten duidelijk aangeeft dat dit een extra heffing betreft door een lagere bestuurslaag, maar het gerecht verwerpt deze stelling nu die geen steun vindt in de wet.”
Dit is eigenlijk de hoofdmoot van mijn zaak. Wat het gerecht hier stelt komt erop neer dat indien in de wet (landsverordening) of Memorie van Toelichting de definitie van opcenten werd benoemd (en het kon niet anders zijn dan hetgeen ik stel) dan had het Land Curaçao geen opcenten mogen heffen.
Ik ben verheugd na 5 jaar het zover te laten komen dat drie rechters hun oordeel geven over mijn bezwaarpunten over het heffen van opcenten door de Belastingdienst. Sinds vorig jaar is het mogelijk om hoger beroep aan te tekenen tegen bovenvermelde uitspraak. Ik zal dat vooralsnog achterwege laten en de verdere discussie omtrent mijn commentaren over de uitspraak aan onze (fiscale) juristen overlaten.
Felix D. Pinedo, Curaçao