In memoriam Jaap Dicke
Jaap Dicke werd in 1940 in Batavia geboren. Hij was de middelste van vijf kinderen. Op de jongste na werden alle kinderen van het gezin Dicke op Java geboren. Na vijftien jaar Nederlands-Indië en Indonesië volgde voor hem een verblijf van eveneens vijftien jaar in Nederland. Curaçao zou zijn volgende bestemming worden. Daar zou hij niet meer weggaan. ,,Hier op Curaçao voel ik mij thuis”, zei hij mij eens. De kennismaking met Curaçao was heftig. Hij kwam op het eiland in het voor Curaçao gedenkwaardige jaar 1969. Zoals bekend leidde een diepgaand arbeidsconflict bij de Shell-olieraffinaderij tot een volksopstand die een omwenteling teweegbracht in de sociale en politieke verhoudingen op het eiland.ADBrief 800
Nederlands-Indië begon voor het gezin Dicke in 1935. Vader Dicke rondde zijn bouwkundestudie in Delft in dat jaar af. Het was toen een beroerde tijd om aan werk te komen. Hij besloot om in Nederlands-Indië te solliciteren en kreeg een baan als tekenleraar bij de HBS in Bandung. Jaap was nog geen twee jaar oud toen de Japanners Nederlands-Indië binnenvielen. Vader werd in het kamp Cimahi geïnterneerd, moeder en de kinderen werden naar het kamp Banyubiru in Midden-Java overgebracht. Toen Japan zich in augustus 1945, ruim drie jaar later, overgaf ontstond er een ware trek van massa’s mensen over Java en de andere eilanden. Moeders met kinderen en vaders die vrijkwamen uit de krijgsgevangenkampen gingen naar elkaar op zoek. ,,Je gelooft niet hoe we vader terugvonden”, zei hij. ,,Vader en moeder hadden een eigen herkenningsfluitje. Terwijl zij op het station Bandung langs de rijen mannen liep die stonden te wachten om naar hun gezinnen in de interneringskampen in Midden-Java te reizen, floot moeder hun herkenningsmelodie. Het werkte. Als een wonder stapte vader uit de rijen tevoorschijn. De trein waarmee hij uit Bandung zou vertrekken, werd in Cirebon door Indonesische vrijheidsstrijders opgeblazen.”
,,Na de oorlog werd vader hoofd van de Landsgebouwendienst in Batavia. Hij nam me vaak mee naar het werk. Daar heb ik waarschijnlijk mijn interesse voor bouwkunde opgedaan.” In 1949 werd Jaaps vader hoogleraar aan de Technische Hogeschool in Bandung. In de loop van de jaren vijftig werd het voor Nederlanders steeds moeilijker in het jonge nationalistische Indonesië van Soekarno. Vertrek naar Nederland kon niet meer uitblijven. Dat gebeurde in 1955.
Ik ontmoet hem in de wijk Mahaai, die in het kadaster van Curaçao nog te boek staat als ‘koloniale villawijk’. ,,Dit hier is mijn favoriete plekje, ‘s avonds zit ik hier graag”, zegt hij. De porch gaat schuil achter sierijzerwerk. In de bijgebouwen op het erf was zijn makelaarskantoor gevestigd dat hij in 1974 oprichtte.
Die hele ochtend was het al mendung in Mahaai. Er hing regen in de lucht. Een oorverdovende tropische stortregen brak los. Opeens verschijnt er een jongensachtige grijns op zijn gezicht. Luid en spontaan begint hij te zingen: ,,Hujan datang, kambing lari. Tuan mabuk saban hari.” (Als de regen komt, vluchten de geiten. Meneer is dronken, iedere dag).
Voor veel kleine dagelijkse gebeurtenissen was er in Nederlands-Indië wel een pantun: een puntig volksrijm dat je door de huisbedienden werd geleerd. Altijd met een ondeugende kwinkslag of een ontwapenende wijsheid. De plotselinge stortregen bracht Indië even dichterbij.
Jaap kon in Nederland niet aarden. ,,Ik had een Indische tik”, zegt hij zelf. ,,Het was zo erg dat ik van de HBS ben afgegaan. Later heb ik wel de HTS in Haarlem afgemaakt. Ik ben toen de aannemerij ingegaan. Smit Bouwbedrijf waar ik werkte, kreeg een project op Curaçao. Er moesten volkswoningen in Koraal Specht en Domi worden gebouwd.”
,,In maart 1969, kort voor de historische mei-opstand, kwam ik op Curaçao aan. Dat was een heftige kennismaking. 30 Mei heb ik zelf bewust meegemaakt, de stadsbranden en de mensen die dronken door de straten liepen. Bij ons bouwbedrijf werkten zo’n vierhonderd man. De acties hebben wel wat uitgehaald, het minimumloon was veertig gulden, daarna tachtig. Daar was ik wel blij om. Ik voelde mij lid van het werkgeversgilde waartegen actie werd gevoerd. In ’74 ben ik uit de aannemerij gestapt voor de ontwikkeling van Rooi Catootje. Dat heeft uiteindelijk geleid tot de oprichting van het makelaarskantoor Caresto.”
Jaap was later betrokken bij de organisatie en uitvoering van Monumento Habrí, de open monumentendagen van ProMo. Dit deed hij met veel plezier en toewijding.
,,Vader en moeder hebben Indonesië nooit teruggezien. Samen met mijn vrouw Piti ben ik een keer terug geweest, dat was in 1990. Een fantastisch land vond Piti het. De natuur hier doet mij aan Indonesië denken, maar ik vind Indonesië mooier. Ik ben hier gebleven omdat ik hier met plezier werk. Curaçao is een merkwaardige en een leuke smeltkroes, een heerlijk eiland. Mijn kinderen hebben hier een schitterende jeugd gehad. Dochter Annemieke maakt deel uit van het kunstenaarsgilde op het eiland, ze geeft les in het Papiamentu. En Arjen is uitgegroeid tot een echte yu di Kòrsou.”
In Indonesië zijn Jaaps kinderen nooit geweest. Komt er dan een einde aan de tastbare herinnering aan Indië en Indonesië? ,,Ja, het stopt bij mij, helaas. Indië houdt hier op.”
De tekst is gebaseerd op een interview met Jaap Dicke dat verscheen in het boek Indisch op Curaçao (2004). Evi Rigaud, ‘Tante Sten’ Komdeur en Peggy Klein ‘Miss Antillas Holandesas 1961’ gingen Jaap Dicke voor. Weg uit Indië, op zoek naar een nieuw thuisland dat zij op Curaçao vonden.

Ronald Gill,
Voorburg - Nederland


Het Antilliaans Dagblad is de enige lokale Nederlandstalige ochtendkrant van Curaçao, Bonaire en Aruba. Op Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba, alsmede in Nederland en andere landen is een online-abonnement eenvoudig mogelijk via online.ad.cw

antdagblad-logo


Print-abonnee worden of voor meer algemene informatie? Stuur dan een mail naar [email protected]. Met naam, adres en telefoonnummer. Abonnementsprijs is ANG 35,00 inclusief OB per kalendermaand. Print-abonneren is alleen mogelijk op Curaçao.