Door Bas Jussen
Achter zijn zware bureau zetelde oom Gerard. Een enkel olielampje verlichtte het kantoor. Schaduw viel in de holle wangen van de bejaarde man waardoor zijn bleke gezicht welhaast vervallen leek te zijn tot slechts een schedel met daarin twee kleine vulkanische kraaloogjes waaruit vuur omhoog spuwde. In tegenstelling tot wat zijn ingevallen, witte gelaat deed vermoeden, was Gerard Eickelboom alles behalve dood. Zijn knokige vingers vouwden zich rond de versierde knoppen van de stoel en heer Eickelboom hees zich overeind met een gemak dat zijn oude lichaam zelden vertoonde. ,,Jouw moeder is wel de grootste miskoop die ik ooit heb gedaan”, schreeuwde hij terwijl hij naar Koko wees, ,,je bent je gewicht nog niet in zand waard. Je kan nog niet het simpelste klusje klaren en vervolgens raak je ook nog de kar kwijt! Ik zou je moeten verkopen naar Suriname! Vanaf morgen geen fijne klusjes meer voor jou, voorlopig mag je de handen uit de mouwen steken op het veld of de varkens verzorgen. Ga je maar onmiddellijk melden bij Hendrik, vuile zwarte aap!” Koko wist niet hoe snel hij de kamer moest verlaten. Hij wierp vluchtig een blik op Wouter, gaf snel een knikje om hem succes te wensen en verdween uit het kantoor. Oom Gerard zuchtte diep en zakte terug in zijn zetel. Even hapte hij naar adem en veegde met een zakdoek het gelige kwijl weg dat in slierten de boven- en onderkant van zijn mondhoeken met elkaar verbond. Met zijn puntige vingernagel wees hij naar Wouter. ,,Denk maar niet dat jij jouw straf zult ontwijken, omdat jouw moeder toevallig mijn zus is”, siste hij, ,,ook jij bent verantwoordelijk! Morgen ga je gewoon weer het veld in de slaven struiken te laten verwijderen voor nieuwe maïstuinen. Volgende week heb ik je een paar dagen nodig in de stad. Zonder kar mag je lopen! Dan zal je eens voelen hoe dat is.” Wouter wilde uitleggen wat er was gebeurd maar kon zich op het laatste moment inhouden. ,,Ik kan niet geloven dat jij mijn familie bent”, vervolgde de koopman zijn relaas. De oude man kroop uit zijn stoel en liep naar de zware boekenkast waarin enkele tientallen in leer gebonden documenten stonden. Hij legde zijn knokige hand op het zwarte leer en haalde een van de boeken van de plank. Shon Eickelboom blies het stof van de kaft in Wouters gezicht, wat hem in ademnood bracht. De grijsaard kuchte diep, maakte een rochelend geluid en spuwde een fluim op de grond. Zonder het boek te openen smeet hij het op zijn bureau. Ontelbare seizoenen had hij keihard gewerkt. Talloze ontberingen had hij getrotseerd. Hij had in zijn jonge jaren op de hard houten zoldervloer van het pakhuis geslapen. Handel gedreven met zijn laatste spaargeld, in plaats er voedsel van te kopen ondanks een rommelende maag. Voordat hij slaven bezat, had hij zelf het slavenwerk verricht. Hij hoefde de logboeken niet open te slaan om te zien wanneer de oogst slecht was geweest of slaven en vee waren gestorven door ziekte. De nare herinneringen waren gedrukt op de pagina’s van zijn herinnering, die minder snel vergeelden dan het papier hier in de tropen. Alles wat hij had opgebouwd had een waarde die niet in geld uitgedrukt kon worden en het laatste wat oom Gerard wilde was dat zijn knechten hem in diskrediet brachten op zijn oude dag. “M..m..mag ik u wat vragen?” stamelde Wouter. Zijn oom keurde hem geen blik waardig maar gaf toestemming. ,,Wat moesten we ophalen dat zo waardevol voor u was?” vroeg hij. ,,Cacao en suiker”, antwoordde Gerard bar om zijn neef vervolgens met een handgebaar weg te wuiven. Op de gang aangekomen trapte Wouter kwaad tegen een kist. Hij had zijn leven in de waagschaal gelegd voor een paar zakken cacao en suiker?! Hij was thuisgekomen vol schrammen en kleerscheuren en het enige familielid dat hij op dit eiland had, liet slechts een storm van lelijke woorden over hem heenkomen. In plaats dat die oude vent vroeg hoe het met hem ging. Wat een ondankbaarheid! Zijn leven op het spel gezet voor wat cacao en suiker en dan dit….hij kon het niet bevatten.
De volgende ochtend besefte Wouter pas hoe belangrijk Gerard Eickelboom zijn koopwaar vond. Voor het kraaien van de haan was hij opgestaan en naar de keuken gegaan. Maria was in geen velden of wegen te bekennen. Er hing geen geur van gebakken eieren of vers brood. Er stond een klein mandje gevuld met rot fruit waar vliegen begerig omheen cirkelden als gieren rond een rottend karkas. Ernaast lag een hard stuk brood van enkele dagen oud. Ook van Hendrik was geen spoor. Het leek erop alsof de anderen hem opzettelijk meden. Hij beende kwaad naar de stal, haalde zijn paard en vervolgde zijn weg naar de slavenbel. Woest trok hij aan het ruwe touw dat zijn handpalmen schuurde. De klepel ramde tegen de binnenkant van de bel. Hij had zich voorgenomen om de slaven vandaag extra hard te laten ploeteren maar de moed zonk hem in de schoenen bij het aanzien van Koko, die als een der eersten aanwezig was. Zijn reisgenoot van gisteren kwam aangesloft, het hoofd gebogen, de armen levenloos bungelend naast zijn atletische torso. De rug van de neger zat vol met striemen. De wonden waren vers en diep, het vel was ongenadig opengereten door een bullepees, de gedroogde holle spier van een bul, die dienst deed als strafwerktuig van shon Eickelboom. Koko had zich moeten melden bij Hendrik en de gevolgen zouden hem nog dagenlang slapeloze nachten bezorgen.
Ze spraken er geen woord over. Wouter behandelde Koko als iedere andere slaaf op de plantage. Maar hoe zeer hij ook probeerde enig medelijden uit zijn hart te bannen, hij kon het niet helpen zijn hoofd af te wenden bij iedere aanblik van de striemen op Koko’s rug bedekt met korsten aangekoekt bloed.
Het was na vier dagen ploegen op het veld dat Wouter zich even afzonderde van de slaven om zijn ranzige middagmaal van hard brood en mango’s vol met wormen naar binnen te proppen. Hij had liever niet dat de negers zagen dat zijn eten net zo smerig was als dat van hen. ,,Heer?” hoorde hij opeens en keek verontwaardigd over zijn schouder. Het was Koko. Even was er een blik van herkenning, maar Wouter trok snel zijn gezicht weer in een uitdrukkingloze plooi. ,,Waarom stoor je me nikker?” zei hij, op lichtelijk geïrriteerde toon. ,,Ik heb gezien hoe u naar Loanicia keek, heer” zei Koko zacht, “ik weet dat u haar mag.” ,,Houd je mond! Onfatsoenlijke mensaap!” reageerde Wouter woest terwijl hij opveerde, ,,Hoe durf jij zoiets te beweren! Waar haal je het lef vandaan om te denken dat ik iets zou willen van een halfbloed?” Geschrokken deinsde de jongen terug. Hij wist inmiddels wel dat het niet verstandig was om een blanke woest te maken. Nederig boog hij zijn hoofd, zakte zelfs ietwat door de knieën en weerde zich af voor de klappen die zouden komen. Er kwam echter niets. Het bleef stil. Wouter kon zijn hand niet opheffen om Koko te slaan. Met een hoofd bijna zo rood als dat van de tomaat stond hij daar. Hij was echter niet rood van woede, hij voelde zich betrapt. Zijn hart was sneller gaan kloppen bij het horen van haar naam.


Week toppers

Het Antilliaans Dagblad is de enige lokale Nederlandstalige ochtendkrant van Curaçao, Bonaire en Aruba. Op Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba, alsmede in Nederland en andere landen is een online-abonnement eenvoudig mogelijk via online.ad.cw

antdagblad-logo


Print-abonnee worden of voor meer algemene informatie? Stuur dan een mail naar [email protected]. Met naam, adres en telefoonnummer. Abonnementsprijs is ANG 35,00 inclusief OB per kalendermaand. Print-abonneren is alleen mogelijk op Curaçao.