Door Bas Jussen

Tot hier

De slaven konden hun lach niet bedwingen toen ze het paard in cirkels zagen ronddraaien om vervolgens tot stilstand te komen, het hoofd te buigen en rustig te gaan grazen aan een verdwaald stuk onkruid. Doordat het dier de hals strekte, werd de jonge opzichter bijna van de rug getrokken. In lichte paniek ondernam hij verwoedde pogingen zijn paard vooruit te krijgen. ,,Als hij zijn paard nog niet eens onder controle kan houden, hoe moet het dan met de negers gaan”, verzuchtte Hendrik. Ook hij bemerkte hoe spot aan de Amsterdamse jongen ten deel viel en liet zijn zweep knallen in de lucht. Wouters ogen sperden wijd open bij het geluid, hij schrok en gaf per ongeluk een flinke ruk aan de teugels; zijn paard trok onmiddellijk het hoofd omhoog. Toen de jongeman vanuit de hoogte om zich heen keek, was de glimlach van de donkere gelaten afgeveegd en stonden de slaven keurig in het gelid. Niet veel later zetten ze koers naar de weidegronden want het gebied in de directe omgeving van de plantage was reeds grotendeels kaal gevreten.
Door de aanhoudende droogte moest er een behoorlijke afstand overbrugd worden tussen de plantage en weiden die nog niet waren kaalgevreten. Naast het bij elkaar houden van de kudde waren er nog meer taken te verrichtten. Terwijl de kinderen takken sprokkelden voor de oven, kapten de volwassenen hout dat op de plantage nodig was voor enkele reparaties. Al spoedig sijpelde het zweet over hun ruggen. Hendrik legde uit dat een goed opzichter zijn veldslaven nooit uit het oog mocht verliezen. Niet alleen moest het werktempo op peil gehouden worden, ook moest een goed opzichter opletten dat hijzelf geen risico liep! Want ondanks het feit dat de bijlen waarmee het hout werd gekapt niet al te scherp waren, kon het in handen van een oorlogszuchtige slaaf een geducht wapen zijn!
Na enige tijd kwam een van de volwassen negers op de opzichter af. Met een trieste blik in de ogen deelde hij mee dat zijn manchete niet langer bruikbaar was. In zijn hand hield hij het beschadigde werktuig. Hendrik gromde en overhandigde de man een nieuw exemplaar. De neger bedankte hem, draaide zich om en schuifelde terug naar de plek waar hij bezig was zijn voorraad hout te kappen. De opzichter wierp een blik op de kapotte manchete die voor hem in het stof lag. Hij trapte er verontwaardigd tegen. ,,Hier moet je nu goed op letten”, mopperde hij. ,,Die halve apen maken moedwillig gereedschap stuk om ons te sarren!” Wouter raakte geïrriteerd bij het zien van de kapotte manchette, eigendom van zijn oom. Waar haalde die onbeschofte zwarte de droeve moed vandaan om het eigendom van zijn meester, de man die hem kleedde en voedde, zo te behandelen? Hij wilde het de schoft betaald zetten! Wouter greep naar de zweep die aan zijn riem hing en maakte aanstalten op de man af te lopen toen Hendrik hem bij de schouder beetpakte. ,,Niet zo vlug!”, commandeerde de opzichter. ,,Maar zijn we hier dan niet om hem een lesje te leren? Dat had ik eens moeten flikken met mijn moeders servies!”, sputterde Wouter tegen. Het kostte Hendrik niet geringe moeite zijn nieuwe leerling uit te leggen hoe hij erover dacht. Wie zijn slaven al te graag afranselde, liep de kans dat zij bij de eerste de beste gelegenheid de benen zouden nemen om zich enkele dagen te verschuilen. Een te strenge opzichter werkte verzet alleen maar in de hand. Uiteindelijk knikte Wouter maar netjes. In zijn gedachten daalde zijn zweep echter neer over de rug van de houtkapper. Zodra zijn oom hem officieel tot opzichter benoemde, zou hij het anders aanpakken dan Hendrik. Hij zou zich niet opstellen als een doetje! Er zou tucht en orde heersen op de plantage en de opbrengsten zouden heer Eickelboom voor het eerst sinds seizoenen geen hoofdpijn bezorgen.
Rond het middaguur werd het werk onderbroken. De zon stond hoog aan de hemel en de hitte was ondraaglijk. In de koele schaduw van een boom deelde Hendrik het voedsel voor de hele dag uit; een brij van maïs die de naam funchi droeg, aangevuld met een kleine portie gedroogde vis. Wouter kreeg de duidelijke instructie de kommen niet te vol te scheppen, per slot van rekening heerste er schaarste op het eiland. Bovendien kregen de slaven soms bij thuiskomst ook nog de overblijfselen van de maaltijd van hun meester, verduidelijkte Hendrik.
Hij deelde mee terug te reizen naar de plantage om aldaar, onder het genot van een glas liplap, klappermelk met rum, rapport uit te brengen over de werkzaamheden, de zieken en de kapotte manchete. ,,Jij blijft hier en houdt het zwartvolk in de gaten”, instrueerde hij. ,,Zolang er niemand probeert te luieren of te ontsnappen onderneem jij niets. Alle voorvallen meld je vanavond bij shon Eickelboom en hij bepaalt wel zelf welke maatregelen hij neemt.” De opzichter verduidelijkte dat de plantage-eigenaar werd aangeduid met shon en zolang hij op het landhuis verbleef niemand anders rechter speelde over de slaven, die per slot van rekening het eigendom van de shon waren. Hij overhandigde Wouter een karabijn bij zijn vertrek en verdween toen met zijn paard in het heuvellandschap.
Wouter staarde naar het wapen. Een gevoel van onbehagen bekroop hem. Hier stond hij, temidden van een groep vreemde mensen wie hij slechts barbaarsheid kon toedichten. In zijn hand hield hij een wapen waarvan hij amper wist hoe het werkte. Zou de dreiging ervan voldoende zijn om een opstand te voorkomen of zouden ze de onervarenheid van hun nieuwe opzichter doorzien en hem doden in een poging te ontsnappen. Er deden genoeg verhalen over brute moordpartijen van zwarten de ronde in West-Indië; hij had er inmiddels genoeg gehoord van de matrozen in de haven. Welke snode plannen gingen er schuil achter de donkere, bezwete gelaten met hun brede glimlach. Grijnsden zij zo breed bij de gedachten wat ze met hem zouden doen? Niemand zou hem horen als deze wilden, luid krijsend als apen, op hem inhakten met hun botte manchetes. Als ze zijn ingewanden uitrukten in een heidens ritueel dat zij in de duistere oerwouden van de bossen hadden geleerd. Misschien waren het wel kannibalen. Zouden deze dierlijke schepsels zijn angstzweet kunnen ruiken met hun grote platte neuzen?
Om twee uur, aan het einde van de middagrust, werd het werk hervat. Wouter hoefde niet te schreeuwen of te dreigen. Als vanzelf stonden de slaven op en begaven zij zich aan hun werk. De nieuwe opzichter won langzaam zijn vertrouwen terug naarmate de uren verstreken. Hij werd niet eens opgemerkt door de slaven. Ze zwoegden gehoorzaam voort onder de hete zon. Toch merkte Wouter dat ze zich langzamer voort leken te bewegen dan in de ochtend. Was het de afwezigheid van Hendrik die hun tempo vertraagde of was het de warmte die hen in een verstikkende greep had genomen. Loom kapten de mannen met hun hakmessen in de kleine bomen. De vrouwen en kinderen praatten uitbundiger dan voorheen. Wouter besloot zijn voornemen om de opbrengsten op te krikken met de zweep nog maar even te laten rusten. Waarom zou hij zijn leven in de weegschaal leggen als Hendrik hem had bevolen zelf niets te ondernemen?