Door Bas Jussen
Hoofdstuk 5
Een nieuwe huishoudster
De schemering had al inzet toen de kar, bestuurd door Jan, onder de poort door de plantage opreed. Hendrik zat op een krakkemikkige kruk in de schaduw van de zuilengalerij. Bij het zien van zijn heer sprong hij plichtsgetrouw op en holde hem tegemoet. Hij was verbaasd zo laat nog onaangekondigd zijn baas te zien. Bezorgd informeerde hij wat er aan de hand was. Oom Gerard gaf hem een schouderklopje en verzekerde de ongeruste Hendrik dat er geen sprake was van een heus noodgeval, hij kwam slechts voor een kleine gunst. Jan maakte het muildier los en loodste het vermoeide beest naar de waterpomp. Wouter volgde zijn oom en de plantagebeheerder het grote huis in.
Maria van Leiden, Hendriks echtgenote, was eveneens verbaasd op zulk een laat uur bezoek te krijgen. Met een uiterst vriendelijke glimlach pakte oom Gerard haar zachte handen vast en informeerde hoe het haar verging. Hij keek Hendrik zwijgend aan, waarop deze zijn vrouw gebood hen een glas drinken in te gaan schenken. Zodra zij de hal was uitgelopen, vertrok het drietal naar de studeerkamer. Het was een ruimte van ongekende luxe. Tegen twee muren stonden mahoniehouten kasten gevuld met boeken zo hoog dat Wouter zelfs staand op zijn tenen niet bij de bovenste plank kon komen. Naast al de boeken stonden rijen in zwart leer gebonden documenten van dezelfde soort als in het kantoor van het pakhuis. Een dik oosters tapijt, zeldzaam in landhuizen, was uitgerold over de vloer. In het midden was het tapijt stukgelopen door de honderden kilometers die Hendrik er ijsberend over had afgelegd, zich afvragend hoe hij het laatste probleem op de plantage moest oplossen. Aan de muur hing een groot schilderij, voorzien van een zware, rijk bewerkte en in goudkleur geschilderde lijst. Wouter herkende zijn oom meteen. Jonger, maar met dezelfde blik, dezelfde fel blauwe ogen. Net als het schilderij dat zijn moeder hem in Holland had getoond, alleen was dit portret van recenter datum gezien de kraaienpootjes naast de strenge, opvallende ogen.
Oom Gerard nam plaats achter het rijkelijk versierde bureau en leunde achterover in de stoel, waarvan de voering de vorm van zijn gebogen rug na lange jaren trouwe dienst had overgenomen. Hij wees op een stoel aan de andere kant van het bureau en Hendrik nam plaats. ,,Beste vriend”, begon oom Gerard, ,,de hitte heeft vanmiddag het leven gekost aan Josefien, mijn kokkin. Nu zitten we met een probleem, want wie gaat er nu voor mij en mijn neef koken?” Hij wees op Wouter in de hoop enig medelijden op te wekken. ,,Ik heb gezocht naar een slavin die ik tijdelijk kon inhuren van haar eigenaar. Maar niemand die ik ken, heeft direct een kokkin beschikbaar. Toen kreeg ik een inval.” Hendrik knikte aandachtig. ,,Terwijl jij hier de plantage in de gaten houdt, kan Maria voor ons komen koken.”
Hendrik was niet blij met wat hij nu hoorde. Het was even stil in de kamer. Wouter kon duidelijk zien dat de opzichter op zijn lip beet. Ook de oude man merkte het. ,,Natuurlijk krijgt ze haar eigen kamer en ik betaal haar goed. Het is maar voor korte tijd, totdat ik een nieuwe kokkin heb gevonden”, voegde oom Gerard daarom toe. Hendrik wist dat hij niet kon weigeren, maar raapte uiteindelijk de moed bijeen om een wedervraag te stellen. Zacht en met gebogen hoofd vroeg hij: ,,Wie zorgt er dan voor mijn kinderen als ik de hele dag moet werken? Ik heb de slavinnen te hard nodig op de plantage.”
Op dat moment zwaaide de deur open en Maria van Leiden kwam binnen met een dienblad met daarop twee grote bekers rum. Had ze hen staan afluisteren achter de deur?, vroeg Wouter zich af. Met een brede glimlach stond Gerard op en pakte haar handen zachtjes beet. ,,Maria, liefste meid”, sprak hij op een voor hem buitengewoon aardige toon, als had hij het tegen zijn eigen kind, ,,mijn kokkin Josefien is heden overleden. Ik heb jou daarom nodig om in Willemstad voor mij het huishouden te regelen.” Hij voegde er nogmaals aan toe dat het tijdelijk was en hij haar man zou betalen. Maria deed een kleine stap achteruit en keek verschrikt naar haar echtgenoot. Deze protesteerde niet. Er zat niets anders op dan het voorstel aan te nemen. Wat kon zij doen, als vrouw protesteren tegen de werkgever van haar man? Dom was ze echter niet en nadat de heren zich tegoed hadden gedaan aan de beker sterke drank, lokte ze haar man met een smoes naar de keuken.
Oom Gerard had niets door, hij kakelde verder over de hitte en het geld dat een nieuwe huishoudster hem zou kosten. Wouter luisterde nauwelijks naar zijn woorden. Toen Van Leiden eindelijk terugkeerde, kwam hij met een voorstel. Wouter was er zeker van; het was een plannetje van Maria. ,,Heer Eickelboom”, begon de opzichter, ,,ik heb eens nagedacht. Deze plantage is van u, waarom zou u niet hier blijven?” Hij legde alle voordelen op tafel. In de dichtbevolkte stad liep men met deze hitte gemakkelijk allerlei besmettelijke ziektes op. Een oudere heer kon daar makkelijk vatbaar voor zijn. Wilde shon Eickelboom het volgende slachtoffer zijn? Op de plantage was het veel schoner. De lucht was frisser. Was het niet de ideale plaats om gasten te ontvangen?
Uiteindelijk ging oom Gerard overstag. Hij zou zich op de plantage in de watten laten leggen en terugkeren naar Willemstad als de hittegolf voorbij was. Maar wat moest er met Wouter gebeuren? Na enig beraad werd hiervoor ook een oplossing gevonden. Hij zou met Jan op zoek gaan naar een nieuwe kokkin. Dat leek zijn oom wel een leerzame bezigheid. Zodra ze een vervanger voor Josefien hadden bemachtigd, kon de opzichter vast en zeker wel wat hulp van de jongen gebruiken en kon Wouter eventueel naar de plantage komen.
Zo gezegd, zo gedaan. Wouter bracht de nacht door in een hangmat in het landhuis om de volgende ochtend met Jan terug te reizen naar de stad. Enkele dagen gingen voorbij in welke Wouter zijn oom niet zag. Deze dagen gingen gepaard met hard werken en het naar binnen proppen van Jans opzienbarende kookkunst, die meer naar aarde smaakte dan naar voedsel. Aangezien Jan het druk had met het regelen van de handel in de stad, werd Wouter belast met de lichamelijk zware klusjes als laden en lossen. Veel hulp van Ernst-Jan en Maarten was er evenmin. Eerstgenoemde fungeerde als bode tussen de tomaat en oom Gerard en versleet de hoeven van zijn paard door het heen en weer galopperen tussen stad en plantage. Maarten moest zijn oudere broer, een timmerman, helpen met opknapwerkzaamheden aan het slavenschip dat in de haven voor anker lag. Aangroeisels moesten van de kiel worden geschrobd, rot hout werd vervangen en het scheepsruim moest worden heringericht voor het transport van cacao, tabak en huiden terug naar Vlissingen. Hoewel het schip maar voor een derde zou worden geladen, moesten de slavenonderkomens toch worden gesloopt. Maarten en diens broer hadden daar voorlopig hun handen aan vol. Het feit dat de tomaat nergens een nieuwe kokkin kon kopen, maakte alles alleen nog maar erger.
Als Wouter na een vermoeiende dag in zijn stoel neerplofte en met zijn laatste kracht de lepel naar zijn mond bracht om het smakeloze voedsel naar binnen te werken, moest hij tot overmaat van ramp het relaas van Jan ook nog aanhoren. Tierend en scheldend beende die door de keuken en vervloekte het wijvenwerk dat hij aldaar moest verrichten. Zelfs de minste slaaf had het nog beter, bulderde hij luid. Voor hen werd tenminste nog gekookt door de slavinnen als zij huiswaarts keerden van een lange dag werken op het veld. Uiteindelijk, dagen na hun bezoek aan het schip, was het moment van de veiling aangebroken. De tomaat had instructies gekregen eerst uit te kijken naar een ervaren, Nederlands sprekende kokkin van het eiland, maar nu zulke slaven niet voorhanden bleken te zijn, was hij wel gedwongen een negerin aan te schaffen. Met enige tegenzin verliet hij het pakhuis om zich naar de veiling te begeven.
Wouter had wel eens een verhaal gehoord over een slavenverkoop. De slaven zouden zich op een binnenplaats bevinden, waarvan de poorten op een afgesproken signaal werden geopend en de kopers wild schreeuwend, als kinderen in een fruitwinkel, om zich heen grepen in de hoop de beste exemplaren te bemachtigen, die zij dan bij de notaris konden afrekenen. Het baarde hem zorgen. Zou een jonge knaap als hij niet onder de voeten worden gelopen door de begerige horde handelaren? Het moest er wild aan toegaan, had hij gehoord. Jan stelde hem gerust. De West Indische Compagnie deed zo geen zaken op Curaçao, verzekerde hij. Dat bleek inderdaad te kloppen. De veiling vond plaats in het slavenkamp bij plantage Zuurzak, waar de uitgeputte negers gedurende de laatste dagen opgesloten hadden gezeten en enigszins op krachten waren gekomen.


Week toppers

Het Antilliaans Dagblad is de enige lokale Nederlandstalige ochtendkrant van Curaçao, Bonaire en Aruba. Op Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba, alsmede in Nederland en andere landen is een online-abonnement eenvoudig mogelijk via online.ad.cw

antdagblad-logo


Print-abonnee worden of voor meer algemene informatie? Stuur dan een mail naar [email protected]. Met naam, adres en telefoonnummer. Abonnementsprijs is ANG 35,00 inclusief OB per kalendermaand. Print-abonneren is alleen mogelijk op Curaçao.