Door Lodewijk Daniel Gerhartsloderwijkgerharts

Daar stond ik dan, nog vóór de zon boven de kim was verschenen, op het eiland waar ik vele jaren zou blijven. Maar dat wist ik toen nog niet. Om hier een boedel te beheren van mijn overleden schoonvader en voogd te zijn over zijn minderjarige kinderen. En dat waren er vijf. Ik was bij testament tot voogd benoemd. Bonaire was in 1927 en in 1930 reeds bezocht, doch dat waren oppervlakkige bezoeken, die wel enige indruk hadden gegeven van Bonaire als een eiland vol natuurschoon, vriendelijke bewoners, stoffige wegen, goed onderhouden huizen en schoon. Nergens, ook niet bij de armsten, bij de kleinste huizen in de ‘kunuku’ en in de om Kralendijk liggende dorpen, vond men rommel op de terreinen die om de huizen lagen.
Vanaf 1919, dus elf jaar lang, was ik werkzaam geweest bij een scheepvaartmaatschappij, op kantoor en in havens. En nu moest ik hier over prijzen van levensmiddelen en bouwmaterialen gaan praten en denken, prijzen vaststellen voor het inkopen van uitvoerproducten, zoals aloë, dividivi, geitenvellen, zout enzovoort. Zelfs moest ik geitenmest verkopen en opkopen, allemaal werkzaamheden die zelfs niet op een grote afstand te maken hadden met het werk dat ik tot dusver had gedaan. Ik was een kantoorkruk die in het grote concern, dat de KNSM was, een heel klein radertje was geweest, wel wat zelfstandiger aan deze kant van de wereld dan in Amsterdam.
Hoe zag Kralendijk er uit?
Een aanlegsteiger van hout, waaraan aan elke kant een schoener kon liggen. Was het een schip van een paar honderd ton, dan staken de voor- en achtersteven ver buiten de kop van de steiger uit. De steiger was met de vaste wal door een landhoofd verbonden. Een V-vormig geval, met in het water staande betonnen muren, waartussen stenen en gruis waren gestort.
Recht tegenover de steiger lag de woning van de gezaghebber. De bovenverdieping was de officiële residentie en beneden waren een kantoor en een opslagplaats. Rechts was het Fort Oranje. Op de borstwering stonden een paar vernagelde kanonnen. Die kanonnen waren enige jaren tevoren vernageld, nadat een gezaghebber eens wilde proberen een kanon (voorlader) af te schieten, na het met kruit en ‘kogels’ te hebben volgestopt. Het was een prachtig schot. Dat wel! Maar het kanon met affuit schoot naar achteren en verpletterde bijna de gezaghebber tegen het vuurtorentje dat er stond.
Op de binnenplaats van Fort Oranje was er een kamertje waarin de kleermaker Lodewijk Vegt verbleef, die ook het complex schoon hield. Daarnaast was een klein kamertje waarin de telegrafist Frigerie met zijn morsesleutel, die de verbinding met Curaçao onderhield. In die tijd werden er gemiddeld nog geen drie telegrammen per dag verzonden, waarvan 1 per week naar Aruba.
Dan was er een groot gebouw waarin de politiewacht was, waar brigadier Vis hoofd van de veldwacht was. Er waren ook slaapvertrekken voor de politie die vrij van dienst hadden en in het Fort overnachtten. Achter dit gebouw waren enige cellen, die bijna nooit gebruikt werden.
Bij de ingang van het Fort was een kleine koraal, waarin loslopend vee (geiten, schapen en ook wel eens varken) werd opgesloten, om later, wanneer geen eigenaar was komen opdagen om het bewaarloon te betalen, in het openbaar werden verkocht. En op de fortmuur hing een gebarsten klok, waarmee om het uur de juiste tijd werd geluid. Het is wel gebeurd, dat de gezaghebber op de porch van zijn woning zat en ‘s nachts om 12 uur 13 slagen hoorde omdat de dienstdoende velwachter zich vergiste. Ook wel gebeurde het dat om tien over twaalf de nacht ingeluid werd en dan kreeg de gezaghebber op de vraag waarom ze laat werd geluid te horen kreeg dat de veldwachter buikpijn had en op het toilet zat.
Een andere functie van Lodewijk Vegt was het bedienen van de telefooncentrale. Hij had een kleine valkleppenkast. Er waren totaal zes aansluitingen die met elkaar in verbinding konden worden gebracht. Dat waren: de gezaghebber (woning), de pastoor, het ziekenhuis, de dokter, het kantoor van de gezaghebber en ik, als scheepsagent.
Het telefoontoestel thuis hing aan de muur met een vaste spreekhoorn. De hoorn om te luisteren hing aan een haak aan de linkerkant van de kast. Rechts was de slinger, waarmee, als een koffiemolen, de ‘centrale’ kon worden opgeroepen. ‘s Avonds en ‘s nachts werd het station bediend door een veldwachter.
Achter het fort stond een hoge mast, waaraan de antenne van het telegrafiestation was opgehangen. Die mast deed ook dienst als seinpaal. Wanneer een schip in zicht kwam werd een vlag gehesen. Aan de samenstelling van de vlag kon men zien of er een eenmaster (balandra), een schoener (golèt) of een stoomschip in aantocht was en van welke kant het vaartuig de haven naderde.
Wanneer een zuidwester op komst was of als een orkaan in de buurt was, werd overdag een rode vlag en werden ‘s avonds twee rode petroleumlampen in de mast gehesen. Vlag en het licht kon men van Tera Kòrá tot aan Noord di Saliña zien.
Aan het begin van het landhoofd stond een gebouw, waarin de douane was gezeteld, aan de andere kant was het postkantoor en dan was er een levensgevaarlijke trap naar de bovenverdieping waar de Ontvanger zijn kantoor had. Daar was ook de vergaderzaal van de Raad van Politie, tevens Rechtszaal. Allemaal heel petieterig. Er was 1 douanebeambte, Toon Harms; juffrouw Shon di Hellmund beheerde het postkantoor en de Ontvanger was in die tijd R. Beaujon. Vlak daarbij, aan de kust, stond een houten gebouwtje, ‘Welkom’ genaamd, waar bier en limonade - geen sterke drank - geschonken werden. Op dagen dat er schepen er aan de steiger lagen, deed men goede zaken.
Ten noorden van het gezaghebbershuis was het Wilhelminaplein, kaal, ongeplaveid, stoffig. Aan dit plein lag de meer dan honderd jaar oude protestantse kerk, daarnaast de openbare school en de dokterswoning met spreekkamer.
Deze gebouwen lagen in het verlengde van de Savaanweg (thans Kaya Libertador Simon Bolivar) en wanneer de passaatwind flink blies woeien er dikke wolken stof de kerk, de school en de dokterswoning en spreekkamer binnen.
Het plein werd aan de noordzijde begrensd door de Pasangrahan, het logeergebouw voor ambtenaren, doch waarin ook wel anderen, met goedvinden van de gezaghebber onderdak konden krijgen.
Achter het fort was een weg langs de zee, Playa Pariba genaamd; de gehele buurt droeg die naam. Er stonden daar maar weinig huizen. Ten oosten van deze huizen was de Zoutpannenweg (thans Bulevar Julio A. Abraham), waaraan ook slechts enkele huizen stonden.
Achter de protestantse kerk begon de Savaanweg. Aan de linkerzijde stond geen enkel huis. Aan de rechterzijde stond, als ik het mij goed herinner, maar één huisje. Van het Wilhelminaplein, langs de oostzijde van de Pasangrahan lopend kwam men op het Oranjeplein en vandaar in de Breedestraat. Er was nog geen enkele weg geplaveid op Bonaire. De Breedestraat, waar wat winkels waren. Winkeltjes met deuren, maar zonder ramen. De houten deuren gingen ‘s avonds dicht; aan de binnenzijde was een dwarsbalk die in hoekijzeren houders viel en de hoofddeur werd gesloten met een sleutel, terwijl aan de buitenzijde veelal eveneens een dikke balk schuin over de deur werd bevestigd, voorzien van een hangslot.

Week toppers

Het Antilliaans Dagblad is de enige lokale Nederlandstalige ochtendkrant van Curaçao, Bonaire en Aruba. Op Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba, alsmede in Nederland en andere landen is een online-abonnement eenvoudig mogelijk via online.ad.cw

antdagblad-logo


Print-abonnee worden of voor meer algemene informatie? Stuur dan een mail naar [email protected]. Met naam, adres en telefoonnummer. Abonnementsprijs is ANG 35,00 inclusief OB per kalendermaand. Print-abonneren is alleen mogelijk op Curaçao.