Door Lodewijk Daniel Gerhartsloderwijkgerharts

Van oudsher was er een belangrijke export van geiten en schapen van Bonaire naar Curaçao. Om enige jaren op te noemen:

tabelgerharts
De achteruitgang is veroorzaakt:
a. Door de hogere prijzen die te Curaçao betaald werden. Speciaal de kleine landbouwers verkochten veel en gaven onvoldoende aandacht aan een nieuwe teelt;
b. Door de verbeterde economische toestand op Bonaire, waardoor geld beschikbaar kwam om meer vlees te kopen, terwijl langzaam de kleine kudden geheel verdwenen, omdat men het werk daaraan verbonden (zorgen voor voer en water niet langer lonend vond).
c.  Er bestond tot in de jaren vijftig een import van vlees uit Argentinië die later langzaam geheel verdween. Dat gedeelte van de bevolking, die dat vlees gebruikte, ging over naar het inheemse vlees.
d.  Grote plantages (Slagbaai, Washington, Bolivia, Lima, Karpata, Colombia) sloten geheel of gedeeltelijk hun poorten, omdat de exploitatiekosten te hoog werden.
Naast de export van levende dieren was er een export van geitenvlees naar familieleden te Curaçao, in kartons verpakt, welke kartons na aankomst van de zeilschepen door de geadresseerden te Curaçao in ontvangst werden genomen.
Aan rasverbetering was er weinig gedaan op ons eiland. Men kon het resultaat overal zien: kleine spichtige dieren liepen over de wegen, meer vel en been dan vlees. Op de plantage Aruba/Amboina werd in 1932 een stuk grond, ongeveer 4 ha groot, in vier gelijke delen verdeeld. Dichtbij was een put met een windmolen. Het water was brak, doch de geiten dronken het met smaak.
Er werden 50 geiten uitgezocht en in het eerste vak ingesloten en een bok , een zogenaamde ‘lapear’, werd in deze harem toegelaten. Er was wat gras op het terrein, maar de hoofdvoeding bestond uit stukgehakte stengels van de kleine mais. Wanneer het eerste stuk niets meer aan voeding te bieden had, ging de groep naar het tweede vak enzovoorts. De dieren behoefden niet kilometers te lopen, zoals dat gewoonte was, ze kregen water en voer als het ware thuisgebracht en na twee jaar hadden wij daar een stel jonge dieren, die veel groter en zwaarder waren dan hun moeders. Bewezen werd dus, dat door inbreng van nieuw bloed en een goede verzorging, zwaardere dieren en dus meer opbrengst kan worden verkregen.
Door bemiddeling van de Landbouwvereniging werden van verscheidene eilanden en landen in de buurt rasdieren geïmporteerd en tot op vandaag is het resultaat op verscheidene plantages nog te zien. De mooiste dieren waren Perzische schapen. Zwart van kleur en ze hadden op de rug boven de staart een grote knobbel. Wanneer er veel voer was, bijvoorbeeld in de regentijd, groeide die bult tot een flinke afmeting. Kwam de droge tijd, dan teerden de dieren op hun voorraadkamer boven de staart. Ook nakomelingen van deze Perzische schapen komen op Bonaire nog voor. Meestal half zwart, half wit.
Bij de export naar Curaçao werden nimmer moeilijkheden ondervonden tot 1933. In 1933, toen ik hier anderhalf jaar was, was er op verscheidene plaatsen van Bonaire een ziekte onder de geiten uitgebroken. Vele dieren stierven. De gezaghebber had de veearts te Curaçao op de hoogte gesteld en gevraagd maatregelen te nemen. De veearts kwam niet naar hier en schreef een creolineoplossing voor de zieke dieren voor. Het werkte uitstekend, want de dieren gingen snel dood. Dit werd ook gerapporteerd aan Curaçao, doch de veearts vond het niet belangrijk genoeg naar hier te komen. Dat kon met het stoomschip van de KNSM, eens in de 14 dagen. De veearts kon de volgende morgen met de pakketschoener naar Curaçao terugreizen of hij kon na tien dagen met het stoomschip de reis maken.
Op 19 mei 1933 ontving ik een brief geddateerd vrijdag 17 mei van de schipper van een balandra van Bonaire, dat hij op dinsdagavond te Curaçao was aangekomen en dat hij woensdagmorgen de geiten had verkocht en hiervoor betaling had ontvangen. Later op de dag kwam de koper zijn geld terughalen, want de dieren mochten niet naar de normale opslagplaats gebracht worden, doch moesten naar een afzonderlijke ruimte, waar geen water en geen voer was. De reden was dat de geiten op Bonaire ziek waren. Intussen bleven de geiten aan boord van het schip vanaf dinsdagmorgen (inscheping Bonaire).
De dieren waren afkomstig van een onbesmette plantage. Maar afgezien daarvan, aan de gezaghebber was niet medegedeeld, dat een dergelijke maatregel genomen was. Bonaire werd in die tijd beschouwd als zijnde een ondergeschoven kind, waaraan geen aandacht behoefde te worden besteed. Zoals de directeur van de Gezondheidsdienst zei, sprekende tegen een nieuwe dokter over de bevolking: ,,Ga er maar heen, er wonen niets anders dan een paar geiten.”
De brief aan de gouverneur hielp en de veearts werd naar Bonaire gezonden, waar hij in enkele dagen een einde aan de ziekte maakte door in alle drinkbakken een ontsmettingsmiddel toe te voegen.
De veearts kwam met de gezaghebber overeen, dat zendingen geiten of schapen een verklaring zouden meekrijgen van de gezaghebber, dat de dieren van een onbesmette plantage afkomstig waren.
In 1946 zond de directeur van het departement van Landbouw, Veeteelt en Visserij een rasbok naar Bonaire, prijs 275 gulden. Ik rapporteerde op 16 april dat het beestje buikloop had, dat hij zwak was en omviel als hij een duwtje kreeg, dat wij hadden verwacht voor die prijs een prachtbeest te zullen ontvangen en dat deze bok, die hier het ras moest verbeteren, zelf veel verbetering nodig had.
In diezelfde maand kregen wij het weer aan de stok met Curaçao. Wanneer een zending geiten te Curaçao aankwam moest de veearts een vergunning tot lossing geven. De veearts zei dan, nadat hij telefonisch bericht kreeg; stuur die beesten maar naar Parera, dan zal ik de documenten wel tekenen. Oh, neen, zei de douane, eerst tekenen en dan mogen de geiten gelost worden. Men kon niemand naar Parera zenden om een handtekening, want men wilde de geiten zien. En zo bleven de beesten aan boord, zonder voeding en water.
In de Statenvergadering van 25 april sprak ik over deze onzin en stelde voor dat de Staten aan de gouverneur zouden willen vragen de heren ambtenaren in de orde te roepen.
Het was in hetzelfde jaar, dat ik ’s avonds in een vergadering van de Staten was en aan de telefoon werd geroepen. Het bleek een schipper te zijn van een balandra, die 100 geiten aan boord had en de veearts verbood deze dieren te lossen want er was een ziekte op Bonaire. Ik ben de volgende morgen vroeg naar de gouverneur gegaan en ik stond om 8 uur op de stoep en drukte op de bel. De ordonnans deed open en vertelde mij dat de audiëntie om 10 uur begon. ,,Jawel!” zei ik, ,,maar zeg maar tegen de gouverneur dat Statenlid Gerharts hier staat en dat het een dringend geval betreft.” Ik mocht binnenkomen en ik werd door gouverneur Kasteel, zoals altijd, vriendelijk ontvangen.
Ik vertelde aan de gouverneur, dat er de vorige namiddag een schip van Bonaire was gekomen met 100 geiten aan boord en dat de veearts, de heer Sardeman ze niet wilde laten lossen omdat er een ziekte op Bonaire was.
En ik vroeg opdracht de geiten onmiddellijk te laten lossen (de dieren hadden sinds 24 uur geen drinkwater gehad) en ze naar Parera te laten brengen zodat de veearts ze kon onderzoeken en de gezonde geiten ter beschikking van de consumptie te stellen.
Gouveneur Kasteel keek mij zwijgend aan en zei toen: ,,Meneer Gerharts wil de gouverneur van Curaçao ’s morgens om 8 uur over de <I>geiten<I> komen spreken!!??”
,,Ja, Excellentie, het is inderdaad erg vreemd, maar ik weet heus niet tot wie ik mij anders moet richten. Als ik iets anders had geweten had ik u niet lastig gevallen.”
De gouverneur pakte de telefoon, kreeg dr. Sardeman aan de lijn en zei toen: ,,Meneer Sardeman, hier is de gouverneur. In de haven ligt een boot met 100 geiten van Bonaire. U wilt ze niet laten lossen omdat ze volgens u ziek zijn. U laat die dieren onmiddellijk lossen en naar Parera brengen. Dan gaat u ze persoonlijk, hoort u mij, persoonlijk onderzoeken. De zieke geiten laat u afmaken en verbranden en de goede geiten geeft u vrij voor consumptie.
Dan neemt u het eerste het beste bootje, verstaat u mij, het eerste het beste bootje en dan gaat u naar Bonaire en de ziekte uitroeien. Dag meneer Sardeman.”
,,Heeft u het gehoord meneer Gerharts?” ,,Ja, Excellentie en ik dank u wel.”
Het eerste het beste bootje was de Bellissima. Het bleef een paar dagen onderweg en bij aankomst zei de heer Sardeman: ,,Ik zal de naam Gerharts nooit vergeten.” Ik: ,,Dat is heel verstandig dr. Sardeman.”
In het drinkwater van de geiten over geheel Bonaire werd een blauw watertje gedaan (ik weet niet hoe het middel heette) en na korte tijd waren de ziekte en de besmetting over. Het was een darmziekte die de dieren erg verzwakte.