Gezaghebber Richard Johannes (Hensie) Beaujon liet in het jaar 1922 een generator met petroleummotor komen en daarmee deed de elektriciteit zijn intrede op Bonaire.loderwijkgerharts
De door de heer Beaujon opgerichte centrale was geen vennootschap, doch een soort coöperatie. Een aantal inwoners van Bonaire hadden het benodigde kapitaal bijeengebracht. Toen ik in 1931 op Bonaire kwam, waren er nog drie deelnemers. Een ervan was de firma Herrera Hermanos (mijn schoonvader).
De twee andere deelnemers kocht ik uit voor 500 gulden per persoon. Hun namen zijn mij ontschoten.
Een vergunning tot het opwekken van elektriciteit en het verkopen daarvan kon ik niet vinden. Het is denkbaar dat de vergunning door de gezaghebber werd verleend en dat was de heer Beaujon. Eerst in 1928 verscheen een publicatieblad Nr. 47 ‘regelende het verlenen van vergunning voor het opwekken van elektriciteit in Curaçao (dus alle eilanden)’. Aanleiding was waarschijnlijk de vestiging van het bedrijf van de Nederlandse-Indische Gas Mij. (OGEM) te Curaçao.
Op 4 september 1934 zond ik een verzoekschrift aan de gouverneur om aan de firma Herrera Hermanos een vergunning te verlenen voor het opwekken van elektriciteit. Maar daaraan was nog wel het een en ander voorafgegaan.
De centrale, die ik in 1931 hier aantrof was een klein gebouwtje, ongeveer 30 meter ten noorden van het huidige radiostation.
Er moest 110 volt gelijkstroom worden geleverd. In dat jaar waren totaal 30 gebouwen aangesloten op de ‘centrale’. Het net liep van het gebouwtje in noordelijke richting en eindigde op de splitsing Denteraweg en Playa Pabou. Voorts ging er een lijn naar het oosten vanaf de kruising Breedestraat - Kerkweg en deze lijn eindigde op het Julianaplein.
De kabel was 50 qmm en geïsoleerd. Zo zwaar, dat de palen op korte afstand van elkaar moesten staan. Bovenaan deze palen werd de kabel tussen twee stukken hout geklemd; er waren dus geen isolatoren. De wind bewoog de kabel voortdurend, zodat de isolatie tussen de houten klemmen bijna overal verdwenen was.
In de regentijd ontstond een verbinding tussen de stroomdraad en de nulleiding en er ontstond dan geweldig verlies aan stroom, zodat men aan het einde van de lijn nog geen 80 volt kreeg, in plaats van 110 volt. Bij hevige regen viel de elektriciteit geheel uit.
Teneinde toch wat licht te hebben. Kochten de mensen te Curaçao lampen die in plaats van op 110 of 100 volt slechts 80 volt nodig hadden om als een nachtpitje te branden.
Er waren straatlantaarns, te weten een op het Wilhelminaplein, een hoek Breedestraat/Kerkweg, een aan het einde van de Breedestraat (noord) en nog een op het Julianaplein.
In 1931 was er nog een lantaarnaansteker in dienst van de overheid. Dat was wijlen Piet Silié, die ook brievenbesteller was. Hij moest zorgen dat de petroleumlampen steeds met olie waren gevuld en hij had de plicht de olielampen aan te steken zodra de elektriciteit uitviel.
Wanneer dat gebeurde kwam hij als een haas aanlopen om te vragen of de storing lang zal duren en hij haalde dan opgelucht adem, wanneer hem werd gezegd dat de storing van korte duur was. Hij behoefde er dan niet opuit. Het verhaal wil, dat Piet, die nogal bang was van geesten en spoken, een avond bezig was de straatlantaarns aan te steken en dat juist had gedaan aan de noordelijkste lantaarn. De een of andere grappenmaker had kans gezien, terwijl Piet op de trapleer stond, onder aan een sport een touw vast te binden. En toen Piet op weg was naar de kruising Kerkweg/Breedestraat voelde hij plotseling een schok. Hij keek om en zag niets. Wel wat ongerust sjokte hij door en na een klein eindje verder gelopen te hebben, kwam een tweede schok. Dat is geen zuivere koffie dacht Piet en hij zette er flink de pas in. Hij was dicht bij de kruising en toen gaf men een flinke ruk aan de trapleer, die aan Piets schouder hing zodat die op de grond viel. Dat maakte de maat vol. Piet zette het op een lopen in de richting van het Fort, waar hij amechtig neerviel om aan de dienstdoende veldwachter te vertellen, dat het nu wel erg spookte in de Breedestraat en dat hij geen kans zag de andere lampen aan te steken. Met de veldwachter gingen de twee naar het bedreigde punt, waar de ladder nog lag en daar ontdekte het tweetal het touw dat nog aan de ladder vast zat. Piet kon geduchtig in het Papiaments zijn woede luchten en dat deed hij ook. Nadien, wanneer hij van een ladder afdaalde, keek hij eerst of er soms weer een touw bevestigd was.
Ik maakte wel vreemde dingen mee met die centrale. Niet lang na mijn aankomst vroeg de motorist of hij op een zekere avond vrij kon krijgen en de motor niet behoefde te draaien, want het was toch volle maan! Ik vroeg of hij niet goed bij zijn hoofd was. De centrale stoppen omdat de maan vol was. Stel je voor! Maar die avond stond de motor stil. De motorist had wel kans gezien een storing te maken door een kamrad stuk te slaan. De man werd ontslagen en een ander werd aangesteld. Dat ging enige tijd goed, totdat op een avond, omstreeks 10 uur, het licht uitfloepte. Op een holletje naar het motorhuis, maar onderweg kwam ik de nieuwe motorist tegen, zwaaiende en lallende, dat het een lieve lust was. Hij had slaap, zei hij en ging naar huis. De motor kon dit en dat van hem krijgen.
Enige maanden lang heb ik toen voor motorist gespeeld en dat was geen sinecure! Het motorhuis was ongeveer 8 meter breed. Er was één deur en dichtbij stond de dynamo.
Een lange leren riem ging van een schijf van de dynamo tot aan de petroleummotor. Om die motor aan de gang te krijgen moest men hard trekken, met de rug naar de dynamo staande, totdat het voldoende snelheid had gekregen en de motor aansloeg. In het begin moet mijn hart wel eens flink wat harder dan normaal hebben geklopt.
En zo ging het enige jaren door. Nieuwe motorist aannemen, weer een andere zoeken als de man er genoeg van kreeg, in de tussentijd zelf voor motorist spelen (zal je gebeuren als je altijd achter een bureau hebt gezeten!) en dat duurde tot 1934.
In dat jaar ging ik naar Nederland met de ‘Simon Bolivar’ van de KNSM.
Nu niet meer met een gratis passagebiljet als employé, doch wel met een, waarop 75 procent korting was verleend aan de KNSM-agent te Bonaire.
In Nederland bezocht ik Heemaf in Hengelo en dat gesprek ging ongeveer als volgt: ,,Ik woon op Bonaire, een eilandje dichtbij Curaçao. Er wonen ongeveer 600 mensen. We hebben daar een elektrische centrale die oud en ondeugdelijk is. Ik moet de motor en dynamo vervangen. Het moet gelijkstroom zijn, want het gouvernement wil geen vergunning geven voor wisselstroom. Ik weet van elektriciteit wel wat af, maar van motoren bedroefd weinig. Ik heb dus een eenvoudige motor nodig, die ik zelf kan onderhouden, aan de hand van een boekje. Ook een daaraan gekoppelde dynamo en dan heb ik nodig een boekje waaruit ik kan leren hoe bedradingen moeten worden aangelegd in gebouwen. Verder heb ik nodig 25 qmm blanke koperdraad voor het vernieuwen van de buitenleiding (bovengronds langs de wegen) met isolatoren en binddraad. Hoe dat vastgemaakt en aangelegd moet worden weet ik wel. Dat heb ik geleerd toen ik in dienst was bij het regiment Genietroepen. En kunt u mij helpen met de aanschaffing van dit alles?”
Ja, dat kon.