Door Lodewijk Daniel Gerhartsloderwijkgerharts
Een pot aloësap leverde twee kisten op. Tachtig procent van het sap verdampte; van de 400 liter werd dus 80 liter overgehouden. Na twee dagen was de gekookte aloë zo hard als steen. Bij het kopen werden slechts open kisten gekocht, zodat de kwaliteit kon worden bekeken. Wanneer de aloë onvoldoende gekookt was, was ze zacht en dan werd de partij teruggezonden om opnieuw te koken. Er waren klachten uit Engeland gekomen over de slechte kwaliteit van aloë, waarin men stukken ijzer, stenen, enzovoort had gedaan. Dat gebeurde niet te Bonaire doch op Aruba. Wanneer wij aloë kochten werd de naam van de producent op de kist geschreven. Waarom wij dat deden, werd gevraagd. ,,Dat is, wanneer een lading aankomt, wij weten wie de persoon is geweest, die geknoeid heeft.” Wij ontvangen nimmer een klacht.
Op een dag was te Curaçao aloë aangekomen, die zo zacht was, dat kisten gedeeltelijk leeg liepen op de lichter, waarmee ze aan boord van een zeeschip werden gebracht. Dit had een strenge brief van de gouverneur tot gevolg.
Vlak daarop werd ons een partij aangeboden die veel te zacht was. Men kon er een stokje met gemak in steken. Ik belde de gezaghebber op om eens te komen kijken. Hij weigerde. Ik zei dat het toch belangrijk was dat de gezaghebber nu eens zag hoe men minderwaardige aloë produceert. Hij kwam niet. Ik zei: wilt u een opdracht van de gouverneur hebben?
En die kreeg hij een paar uur later met een telegram.
Er waren op Bonaire verscheidene aloëkokers. Landbouwers konden gebruikmaken van gouvernementspotten, die hier en daar geplaatst waren. Een verkeerde maatregel, want iedereen dacht wel te kunnen koken. En het was heus een moeilijke vak.
Ik stelde in een vergadering van de Raad van Politie in juli 1935 voor twee centrales te maken, een te Rincon en een bij Kralendijk. Want het buitenland begon eisen te stellen. Men wilde monsters hebben. Maar hoe kon men op monster verkopen wanneer er misschien tien kwaliteiten waren van tien verschillende kokers? Ik voorspelde dat het in de toekomst niet mogelijk zou zijn onze aloë te verkopen tenzij monsters geproduceerd konden worden.
De heer Hellmund, de andere landraad, was van mening dat men de landbouwers niet mocht dwingen hun aloë aan een centrale te verkopen; men moest de vrije hand behouden. Ik antwoordde, dat er geen kwestie van dwang was. Maar wanneer men aloë in een centrale kon koken die door een certificaat van het gouvernement gedekt zou zijn, hogere prijzen zouden kunnen worden verkregen. En wanneer de landbouwers dat in de gaten zouden krijgen, zou men langzamerhand vrijwillig naar de centrales gaan.
Mijn voorstel werd niet overgenomen en zo bleef het tot 1966 toen besloten werd technische hulp aan Nederland te vragen om te zien of er geen moderner methode kon worden gebracht voor het koken van de aloë. Tevens werd van de gelegenheid gebruikgemaakt de gehele aloë-industrie te onderzoeken en te beschrijven. Ik had op de plantage Guatemala reeds aloë gekookt met behulp van een oliebrander en dat ging prima.
Ik had een rapport dat opgesteld werd door een ‘Aloëcommissie’, ingesteld door de gouverneur, waarvan de leden waren dr. P. Groenhof en ir. Breeveld van Shell Curaçao.
Al mijn gegevens stelde ik ter beschikking van ir. Everaars, die door de Nederlandse regering werd uitgezonden in het raam van Technische Bijstand, met de opdracht de aloë-industrie te bestuderen en voorstellen te doen.
Voorgesteld werd een aloëkookstation te bouwen op domeingrond langs de toeristenweg aan de westkust. Ik maakte de heren erop attent dat de plaats niet goed gekozen was. Men kon die beter bouwen op de plantage Aruba adviseerde ik, te midden van vele aloë-aanplantingen. Neen, zei men, de aloëstank die bij het koken ontstaat, is hinderlijk en de gekozen plaats was dicht bij de zee en niemand zou er dan last van hebben. Mijn antwoord was, dat de aloë niet stinkt maar ruikt en met onze passaatwind ruikt men een zwakke aloëlucht, zodat men kan ruiken dat er wordt gewerkt. De plaats langs de zee bleef gehandhaafd.
Toen de fabriek klaar was ben ik gaan kijken, mijn opmerkingen waren:
a. de tank waarin het aloësap moest worden gestort was tegen het plafond gemonteerd, die behoort op de begane grond te staan. Want, zei ik, de inhoud moet goed geroerd worden voor het in de kookpot gaat. Ja, zei men, we gaan er roerpannen in monteren. Onzin!
b. er stonden twee kookpotten, die van Shell waren gekocht. Er was ook een stoomketel, die stoom zou produceren, die circuleren moest tussen de dubbele wanden van de kookpotten. De ketel kon 6 atmosfeer (atm) stoom leveren. Ik vroeg: ,,Hoeveel atm druk kunnen die kookketels verdragen?” Na wat zoeken bleek dat maximal 1 atm te zijn. Volgende vraag: ,,Hoe reduceren jullie die 6 atm tot 1 atm?” Als je de kraan opendraait en stoom toelaat tot deze kookketels moet je beter op een veilige afstand gaan staan, want die dingen zullen uit elkaar vliegen.”
Ik ging toch naar Nederland en bood aan naar de fabrieken van de ketel in Tilburg te gaan. Ik schreef de directeur van die fabriek tevoren hoe de situatie was en dat ik hem zou opbellen na aankomst in Nederland. Ik bezocht de fabriek en men had reeds een tekening klaar van een reduceerventiel. Kosten 4.000 Nederlandse gulden.
Ik seinde naar Bonaire, doch kreeg geen antwoord. Op de dag van mijn terugkomst had men juist getelegrafeerd. Het apparaat werd besteld en na aankomst bood ik aan het te monteren. Neen, men zou dat zelf doen. Alle papieren zond ik daarop naar het Bestuurskantoor, nadat ik de zending ingeklaard had. Na zes maanden stond het apparaat nog bij de douane. Ik meen dat het nimmer geïnstalleerd is geworden. De fabriek heeft nooit gewerkt.
In de jaarverslagen van Bonaire van de jaren 1970/71 wordt gezegd: ,,Eind 1967 publiceerde de Grondmij een rapport ‘De rehabilitatie van de aloëcultuur’, waaraan in 1971 nog geen uitvoering was gegeven. ,,Aangezien de beslissing op de aanvraag voor financiële bijstand voor dit project nog niet is genomen heeft het Bestuurscollege de exploitatie overdragen aan particulieren, zoals o.m. gesuggereerd werd in diverse rapporten over de aloëcultuur.”
,,In 1970 verscheen wel een aanvullend rapport van de heer Schütz omtrent de revalidatie van de aloëcultuur, welk rapport nog in behandeling is.”
,,Terzake werden in 1970 en 1971 evenwel geen activiteiten ontwikkeld.”
,,In verband hiermede heeft de Nederlandse Regering de beschikbare credieten ingetrokken.”
,,Het aloëkookstation kwam in 1969 gereed maar - hoewel het conform de goedgekeurde plannen was gebouwd - bleek het niet bruikbaar.”
,,De aanvullende voorziening kwam in 1971 niet gereed.”
Dit is wel een schoon voorbeeld van het geklungel dat rond de aloëcultuur plaatsvond. Men had heus geen expert uit Nederland nodig. Had men in 1935 de centrales gebouwd, zoals ik voorstelde, dan had men enige honderdduizenden guldens bespaard en zou wellicht de aloëcultuur in leven gebleven. Het gouvernement ging, toen men de beschikking kreeg over aloëgronden, zelf landbouwertje spelen en handeldrijven. Dat werd een strop. Toen werden de handel en de exploitatie in handen gegeven aan de heer Vieira van Aruba, die de goede aloëvelden bewerkte en de minder goede niet. Hij was de alleenheerser over de velden van Bonaire. Zelfs toen het gouvernement de handel dreef, wilde het gouvernement niet of mocht waarschijnlijk niet, een offerte van mij, die 25 procent hoger was dan Vieira betaalde, accepteren! Dat de aloëcultuur nagenoeg geheel op de fles ging is voor een groot gedeelte te wijten aan het ondeskundig optreden van het politiek college.


Week toppers

Het Antilliaans Dagblad is de enige lokale Nederlandstalige ochtendkrant van Curaçao, Bonaire en Aruba. Op Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba, alsmede in Nederland en andere landen is een online-abonnement eenvoudig mogelijk via online.ad.cw

antdagblad-logo


Print-abonnee worden of voor meer algemene informatie? Stuur dan een mail naar [email protected]. Met naam, adres en telefoonnummer. Abonnementsprijs is ANG 35,00 inclusief OB per kalendermaand. Print-abonneren is alleen mogelijk op Curaçao.