loderwijkgerhartsOp een keer zaten we aan tafel toen iets in m’n nek viel. Ik bracht mijn hand omhoog om te voelen wat dat was en kreeg toen een hevige stekende pijn. Een kleine duizendpoot was van de balken gevallen en had mijn nek als landingsbaan uitgezocht. Binnen enkele ogenblikken had ik het gevoel alsof mijn hoofd een klaproos was, zo warm, maar ook alsof het een ballon was die opgeblazen werd. In de Herenstraat was de apotheek ‘Excelsior’ van de heer van Leeuwen, de broer van de districtmeester van het 2e district en ik vroeg hem eens naar mijn gezicht te kijken. ,,Nou, je bent wel een beetje dikker dan normaal, maar die rode kleur staat je bijzonder goed. Wat is er gebeurd?" Ik zei: ,,Een duizendpootje in mijn nek." 

,,O", zei Van Leeuwen, ,,wacht maar even.” Hij maakte een heerlijk drankje klaar en dat ging meteen naar binnen. Na een half uur was ik alle ellende kwijt. De duizendpoot die mij de visite bracht was niet groot; ongeveer 10 centimeter. Maar wanneer men de heuvel, waarop fort Nassau stond, op liep en men tilde een flinke steen op die het pad begrensde, dan kon men wel eens zo'n beest tegenkomen van ongeveer 30 centimeter lengte. Die waren voor sommige mensen levensgevaarlijk. Ze waren zeker een centimeter breed en men kon ze bijna horen lopen (niet met duizend poten, doch ik meen met tachtig).
Nu was ik dus verhuisd, maar ik was niet zo een, twee, drie van het hotel af. Naast mijn baan als hoofdkassier-boekhouder had ik ook de afdeling personeelszaken. Op een avond ging ik naar kantoor om wat werk dat was blijven liggen te doen, na de drukte van een Colondag (de dag waarop twee passagiersschepen in de haven waren, een van Nederland en een op de terugweg) en ik kwam in de Heerenstraat Dirkzwager tegen, de werfchef van de CPIM, die ook in Hotel Curaçao woonde. ,,O, meneer Gerharts, goed dat ik u zie. Jongbloed heeft Maatman met een bierflesje de hersens ingeslagen.”
Ik zag Maatman al in een kist liggen en wij erachteraan naar het kerkhof. Maar ik zou eerst de baas, de heer Kiés, moeten bellen. En ik stelde mij al voor hoe dat gesprek zou gaan. ,,Meneer Kiés, hier Gerharts. Maatman is zo even overleden. Jongbloed sloeg hem de hersenpan in elkaar.’ En ik hoorde de vlijmscherpe stem al: ,,Ben je gek geworden? Zoiets gebeurt hier niet” Enfin, ik naar Hotel Curaçao. Geen menigte voor de deur. Geen politie. Geen politie? Wanneer iemand de hersens ingeslagen wordt roep je toch de politie en een dokter? Ook geen dokter. Niets bijzonders te zien.
De trap op. Rechts de kamer van Jongbloed. Niemand aanwezig. Links de kamer van Maatman. Geklopt. ,,Ga weg. Donder op. Niemand komt hier binnen”, zei de stem van Jongbloed. Dus hij liep nog vrij rond. Misschien was het niet waar, dat verhaal van Dirkzwager. Die hield ook nogal van een neutje op zijn tijd. Soms veel. Ik: ,,Jongbloed, ik ben het. Doe open de deur.”
Reitsma, de werfchef, deed voorzichtig open, keek of er nog meer mensen waren behalve ik en toen mocht ik het heilige der heiligen betreden. En daar zat Maatman in een stoel. Een handdoek om zijn hals geknoopt en achter hem stond Jongbloed de splinters uit zijn hersenpan te trekken. Veel bierflessen op tafel. Voor de een om moed te krijgen voor de splintertrekkerij. Voor de tweede moest het werken als een narcose. En voor de derde, ja voor hem eigenlijk maar om de anderen gezelschap te houden.
Handdoek met bloedvlekken, want elke splinter werd zorgvuldig afgeveegd, alsof die mogelijk een bloedvergiftiging kon oplopen.
Eindelijk was de operatie klaar. Jongbloed had een fles met een watertje, waarmee het hoofd van Maatman werd ingesmeerd. Het rook naar chloroform, doch het zal wel iets beters zijn geweest. Splinters gingen de wc in. Handdoek werd uitgewassen en we gingen allemaal naar bed, na nog een biertje op de gezondheid van het slachtoffer gedronken te hebben.
Wat was er nu gebeurd? Jongbloed zat in zijn kamer en Maatman kwam lichtelijk aangeschoten thuis. Jongbloed had zijn kamer op slot en liet hem niet binnen. Maatman naar buiten. Er was een soort klimop die langs het raam van Jongbloeds kamer naar boven liep en Maatman trok zich aan die plant omhoog. Stak zijn hoofd naar binnen en Jongbloed gaf hem pardoes met een lege bierfles een klap op zijn kop, zodat Maatman langs de plant omlaag gleed en bleef liggen. Jongbloed kreeg bijna een zenuwaanval, holde naar beneden en vond Maatman al weer in een zittende positie, hees hem overeind en bracht hem naar boven. Waarna beiden overeen kwamen dat Jongbloed de splinters er uit zou halen, maar eerst voor bier zou zorgen en daarmee zou de kous af zijn. Reitsma werd belast met de bieraanvoer. De volgende morgen waren beiden op kantoor alsof er niets gebeurd was. Enige jaren daarna is Maatman in Colombia, in Barranquilla, overleden na een blindedarmoperatie. Een triest geval. Was hij naar Curaçao gegaan voor deze operatie, waar men in die tijd veel beter verzorgd werd en waar betere chirurgen waren dan in Colombia, dan zou de afloop waarschijnlijk beter zijn geweest.
Kiés hield van orde en netheid. Wij moesten allen in het wit gekleed gaan met ook een wit overhemd en een zwart strikdasje. Hij stelde er prijs op dat iedereen op kantoor er keurig uitzag. Wij waren het visitekaartje van de maatschappij, zei hij. Het is wel gebeurd dat een van ons binnenkwam en dat hij onder de broekriem meende wat vuil te zien, een teken dat die broek enige dagen gedragen was. Kiés: ,,Draai die riem eens om.” Dat gebeurde. ,,Ga naar huis en trek een andere broek aan, je stinkt.” En dan ging het slachtoffer naar huis om de broek, die inderdaad niet zo schoon was, te verwisselen voor een andere.
Een volgende keer: ,,Doe je mond eens open. Ga naar de tandarts en laat je tanden nazien. Het lijkt wel een grafkuil.” Maar ondanks zijn grote woorden verdedigde hij zijn personeel tegenover de directie. En goed ook.
Het duurde niet lang of ik merkte dat van het salaris dat ik - en anderen - ontvingen in het duurder wordende Curaçao niet behoorlijk rond te komen was. Wij kregen 25 gulden per maand duurtetoeslag en het personeel van Cristobal-kantoor kreeg 150 gulden per maand extra.
Ik sprak met mijn collega's erover en ik hoorde dat zij al verscheiden malen met brieven hadden geklaagd bij de directie zonder dat enig resultaat werd bereikt.
,,Wat denken jullie van telegram?”, vroeg ik. Een telegram via Kiés, die het moet steunen. ,,Nu”, zeiden ze, ,,probeer het maar. We tekenen allemaal.” Een telgram werd opgemaakt en ik ermee naar binnen en aan Kiés laten zien wat onze maandelijkse vaste kosten waren en dat wij van het salaris eigenlijk armoe moesten lijden, dat wij niet konden meedoen met andere uitgezonden employés, bijvoorbeeld van de CPIM enzovoort. En dat we dus een telegram wilden zenden en we vroegen hem om zijn steun. Hij gaf dat onmiddellijk, want hij wist heel goed dat door de reeds groeiende oliemaatschappij de kosten van levensonderhoud langzaam maar zonder stoppen stegen. Na een paar dagen kwam het antwoord: we kregen 25 gulden per maand meer. Ik weer naar Kiés. Wij hadden niet om een aalmoes gevraagd, doch wij hadden gevraagd gelijk gesteld te worden met onze collega's in Cristobal en wij verzochten hem dit aan de directie mede te delen. Daarop zond hij zelf een telegram dat als een klok klonk en met succes. Wij kregen dezelfde duurtetoeslag als onze collega's in de Panama Kanaal Zone.
Na ongeveer anderhalf jaar kreeg ik een tamelijk zware griep en die hield mij een week thuis. Het was nodig over te werken om de schade in te halen en de eerste avond stopte ik mijn pijp. (In die tijd was dat het enige rookgenot dat ik had.) Sigaren waren bijna niet te koop in Willemstad en sigaretten - Amerikaanse en Dominicaanse zwarte sigaretten - lustte ik niet. O ja, er waren ook nog kleine Colombiaanse sigaartjes, Coronitas, tamelijk zwaar. Ik had geen lucifers en die probeerde ik te vinden in de lessenaars van mijn collega's. Maatman, die toen vrachtafdeling had zat links van me. Geen lucifers. Toen naar rechts, naar de passageafdeling en ik opende een lade. Geen lucifers maar wel een hoeveelheid enveloppen waarin deposito's waren geweest van arbeiders die met de KNSM naar Curaçao waren gekomen, voor de CPIM hoofdzakelijk. Iedere vreemdeling die naar Curaçao kwam moest een deposito (waarborgsom) meebrengen dat door de immigratiepolitie in ontvangst werd genomen. Uit deze waarborgsom werd de passage naar het land van herkomst van deze mensen betaald wanneer ze weer vertrokken. Maar deze deposito-enveloppen mochten niet op ons kantoor zijn. Die moesten bij aankomst van het schip aan de immigratie overhandigd worden! Nog een lade opengemaakt. Meer enveloppen. Sommige met geld erin, vele enveloppen leeg. Zo op het eerste gezicht zag ik dat het om duizenden guldens ging, die in die enveloppen hadden gezeten en nu niet meer aanwezig waren.