Door Ron Gomes Casseresrongomescasseres
Wij kennen in ons staatsbestel een aantal instituties die wij als normaal beschouwen, maar die we in veel van de ons omringende landen niet tegenkomen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de Raad van Advies en de Sociaaleconomische Raad (SER), aan de Stichting Bureau Toezicht en Normering Overheidsentiteiten (SBTNO), en aan de Cft. Dat zijn slechts enkele van de instituties in ons land die te vaak niet de waarde worden gegeven die zij in onze democratie verdienen bij het bepalen van het overheidsbeleid en bij de controle daarop.

Instituties in onzekere tijden
In het jaarverslag 2011 van de Raad van State, beschreef de toenmalige vicepresident Herman Tjeenk-Willink de situatie in Nederland: ,,Instituties zijn wezenlijk voor het draagvlak voor de democratische besluitvorming. Ze zijn in het leven geroepen om in het publieke domein bepaalde waarden te behartigen. Urgentie, doel en noodzaak van maatregelen kunnen tot gevolg hebben dat ‘institutionele obstakels’ die niet doelmatig lijken, worden omzeild, genegeerd of terzijde geschoven. Als ‘automatische stabilisatoren’ moeten instituties het evenwicht verzekeren tussen verandering en behoud, tussen democratie en recht. In een periode waarin maatschappelijke verhoudingen onder druk komen te staan, heeft iedereen er belang bij dat instituties gekoesterd worden.” In datzelfde jaarverslag, waarschuwt de Raad van State voor ‘een te lichtvaardige omgang met bestaande instituties en staatsrechtelijke regels’. De stabiliserende invloed van die instituties, schrijft de Raad van State, ‘wordt belangrijker naarmate de maatschappelijke veranderingen sneller gaan en minder voorspelbaar zijn’.

‘Institutionele obstakels’
Ook op Curaçao worden deze instituties, die belangrijk zijn voor onze democratie en ook hier een stabiliserende werking hebben, vaak als ‘institutionele obstakels’ beschouwd. Dat is meermalen ervaren met adviezen van de SBTNO over zaken die de corporate governance en de benoeming en ontslag van het bestuur bij overheidsbedrijven aangaan. Dat gebeurt ook als adviezen van de Raad van Advies en de SER terzijde worden gelegd en niet degelijk worden geadresseerd in ontwerpen van wetgeving of daarmee voldoende rekening wordt gehouden in de democratische besluitvorming. Dat is tevens het geval als advisering door de Algemene Rekenkamer en de Soab wordt genegeerd door regering of parlement, en wanneer niet wordt gereageerd op onderzoeken die de Ombudsman ter tafel brengt. ,,Die adviezen doen mij allemaal niets, laat mij maar gewoon regeren, daarvoor ben ik door het volk gekozen”, hoor je dan zeggen in het Fort.
Dat hoor je echter niet wanneer de adviezen van de Cft komen want daaraan kunnen eventueel sancties verbonden worden door de Rijksministerraad. Dat die sancties ‘door Nederland’ worden opgelegd, wordt dan in de samenleving hevig bekritiseerd. Als adviezen van onze eigen mensen in grote mate worden genegeerd, hoor je echter niet diezelfde stemmen zeggen dat er te lichtvaardig wordt omgegaan met de adviezen van instituties van eigen bodem.
Die lichtvaardigheid is hopelijk niet het gevolg van het feit dat onze instituties, in tegenstelling tot het Cft, niet kunnen adviseren om sancties op te leggen. Als dat wel het geval is, dan is het een slecht voorteken voor de Curaçaose begrotingskamer waar thans over wordt gesproken. De nieuwe begrotingskamer zal, gelijk de Algemene Rekenkamer, aan de regering en Staten rapporteren, maar geen sancties kunnen opleggen. Of deze nieuwe begrotingskamer straks een echt productief leven zal zijn beschoren, zullen wij dan wel gaan merken.
Heel recent is er op Aruba een herenakkoord voorgesteld door gouverneur Fredis Refunjol die ertoe moet leiden dat de Hoge Colleges van Staat hun taak onafhankelijk en naar behoren kunnen uitvoeren. Dat is in grote mate, maar ook niet altijd, wel het geval op Curaçao. Ook hier wordt soms onterecht op begrotingen van deze Colleges gekort of worden er besluiten genomen die niet terecht zijn ten aanzien van de benoeming van leden daarvan. Uit die beoogde onafhankelijkheid en betere uitvoering van de controlefunctie door deze Colleges, volgen ook meer en degelijker adviezen waarmee de regering rekening dient te houden, en dat is juist waar in ons land de schoen wringt.

Beleidsvoorbereiding
Ook binnen de ‘institutie’ van het ambtelijk apparaat wordt ervaren dat er meer aandacht dient te worden geschonken aan de kwaliteit van voorbereiding van wet- en regelgeving. Degenen die daar op het hoogste niveau verantwoordelijk voor zijn, zijn in het bestuursapparaat de secretarissen-generaal van de negen ministeries die ons land kent. Aan het einde van het jaar 2013, hebben van die negen secretarissen-generaal slechts drie een vaste benoeming. Vijf van de negen zijn ad interim benoemd terwijl één van de negen geheel vacant is. Het gebrek aan capabele en vaste bemensing van deze hoogste ambtelijke functies, die voor een degelijke voorbereiding van wet- en regelgeving onontbeerlijk zijn, is sinds 10-10-‘10 het geval. Voor een nieuw en jong land in onzekere tijden gedurende welke de maatschappelijke veranderingen, zoals de Raad van State dat ook voor Nederland beschreef, sneller gaan en minder voorspelbaar zijn, is dat niet goed. Het is natuurlijk moeilijk om die hogere functies te vullen, maar dat komt ook omdat aan de bijdragen van deze hogere overheidsfunctionarissen bij de beleidsvoorbereiding vaak niet de waarde wordt gegeven die zij verdienen. Die hogere functies binnen de ‘institutie’ van het ambtelijk apparaat dienen in onze democratische rechtstaat met urgentie te worden gevuld, en wel met mensen die de nodige capaciteit daarvoor hebben – en hun adviezen moeten daarna door besluitvormers en gezagsdragers met de nodige ernst in beschouwing te worden genomen en de waarde te worden gegeven die zij verdienen.

Gevolgen
Het negeren van, onvoldoende aandacht besteden aan of geen rekening houden met adviezen van adviesgevende instituties in onze democratie, samen met een niet-optimale beleidsvoorbereiding, hebben tot gevolg dat wet- en regelgeving inconsistent, van mindere kwaliteit en ondoelmatig kan worden. Doordat er dan ook niet voldoende draagvlak is in de samenleving voor de wijze waarop besluitvorming heeft plaatsgehad, volgt al snel dat regelgeving onvoldoende legitimiteit geniet, niet wordt nageleefd of dat een volgende regering deze geheel negeert.
Instituties dienen niet beschouwd te worden als obstakels voor beleidsvorming en –uitvoering. Deze instituties zijn juist partners van het bestuur in een democratie teneinde het bestuur en diens beleid een zo groot mogelijk draagvlak te geven in de samenleving en daardoor de kwaliteit en doelmatigheid van het regeringshandelen te helpen verhogen. Een beter Curaçao is immers wat steeds beoogd wordt door zowel regering en die belangrijke instituties, een beter Curaçao voor iedereen.