Door Roy Eversroyevers
Toen wij klein waren, verscheen Sinterklaas ieder jaar rond deze tijd op het toneel. Hij kwam nergens vandaan, hij verscheen uit het niets zoals dat een heilige betaamt. Op school probeerden zij ons wijs te maken dat hij uit Spanje kwam. Wij waren wel klein, maar niet achterlijk. Als hij uit Spanje kwam, dan had hij Spaans moeten spreken en Sinterklaas sprak Nederlands, exact als de fraters.
Bij ons in de buurt in Otrobanda kwam Sinterklaas uit de Rifwaterstraat of uit de Elleboogsteeg, wij wisten ‘t nooit precies. En als hij in de steegjes verscheen, was dat nooit te paard, want Betto kon niet paardrijden. De oudere jongens wisten dat het Betto was. Hoe wisten ze dat? Omdat Betto ieder jaar rond deze tijd een tabberd naar de laundry in de Breedestraat bracht. En Chinese kinderen konden ook roddelen. In het Chinees weliswaar, maar Betto en San Nikolas waren onvervalst Papiamentse woorden.
Op sinterklaasavond renden de pieten door de steegjes. Sommigen hadden hun gezicht met zwarte schoensmeer geschminkt, waardoor ze de volgende ochtend onder de puisten zaten. Anderen waren gewoon bruin of blank, maar allemaal hadden ze een roe in de hand en een muts op hun hoofd. Dat was het minimum wat je moest hebben om een piet te zijn. Nee, niet waar. Zij hadden ook zakken snoep bij zich en dat vonden wij het belangrijkste, de rest kon ons gestolen worden. Zwart of niet, het zou ons worst wezen.
De pieten renden dus door de steegjes en iedereen die ze tegenkwamen, kreeg een pak slaag met de roe. Wat hadden wij een lol. ,,Piet kabriet”, schreeuwden wij. Er was geen Sinterklaas te bekennen. De pieten renden de huizen van de buurtbewoners, die televisie zaten te kijken, binnen en strooiden snoepgoed. Ik heb nooit begrepen waar dat snoep vandaan kwam.
Bij een van de huizen waar een welgesteld gezin woonde, kwam Sinterklaas op bezoek. Geen Betto, maar een echte Sinterklaas met echte pieten. Die renden niet door de steegjes, maar liepen deftig naast Sinterklaas. Wanneer zij binnen waren, gingen wij door de jaloezieën gluren. Sinterklaas ging op een mooi versierde stoel zitten en de pieten gingen, zonder roe, stokstijf naast hem staan. Er waren een heleboel kinderen binnen, geen enkele uit de buurt. De dochter des huizes, onze leeftijd, was het middelpunt van de belangstelling. Op een tafel in een hoek lagen een heleboel cadeaus. Sinterklaas had die waarschijnlijk eerder die dag, toen wij op school zaten, door de pieten laten bezorgen. De pieten strooiden geen snoepgoed, maar ieder kind kreeg een hele chocoladereep. Bij ons thuis moesten wij het met ons zessen doen met één reep.
Op school kwam Sinterklaas als verrassing altijd onaangekondigd op bezoek. Althans, dat dacht hij. Frater Andreas was het hoofd van het Sint Thomas College en gaf les in de zesde klas. In zijn klas zaten allemaal grote jongens die twee of drie keer waren blijven zitten en vanwege hun leeftijd waren overgegaan. Die hadden geen boodschap aan Sinterklaas, die timmerden liever elkaars koppen in mekaar. Zodra frater Andreas verdween om zich te verkleden, verspreidden zij het nieuws. Wanneer Sinterklaas aankwam, letten wij allemaal op zijn bril.
Het hoogtepunt van het Sinterklaasfeest was de schoentjesnacht, wij kenden geen pakjesavond. Sommige kinderen zetten een oude schoen en wat gras uit de tuin voor het paard van Sinterklaas. Ik zette mijn nieuwe schoen en een wortel, ik had in een boek gelezen dat het paard liever wortels at. Ik stopte er ook een lang verlanglijstje bij, zo hoopte ik meer cadeaus te krijgen dan de andere kinderen. Maar de Sinterklaas die bij ons langskwam, was klaarblijkelijk blind of hij was een analfabeet. Ik kreeg ieder jaar heel andere dingen dan waar ik om vroeg. Ik vroeg een autoped en kreeg een pijl en boog, die bij het eerste gebruik al in tweeën brak. Krak.
Maar er waren ook kinderen in de straat die niets kregen. Noch van Sinterklaas, noch van Zwarte Piet, noch van de witte piet. Die mochten met de kapotte pijl en boog spelen.