De hoogste functionaris van de gemeenschappelijke Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (CBCS), Emsley Tromp, stelde afgelopen week voor een ‘Stabilisatiefonds’ in het leven te roepen. Hij voegde daar aan toe dat dit vergelijkbaar zou zijn met het voormalige Solidariteitsfonds.
Gelukkig gaf de CBCS-president méér voorbeelden, waarmee het Stabilisatiefonds vergeleken kan worden, want het Solidariteitsfonds - opgericht toen Aruba in 1986 het staatsverband van de toenmalige Nederlandse Antillen verliet en dat bedoeld was voor de wat toen werd genoemd ‘minder draagkrachtige eilanden’ - is geen doorslaand succes geweest.
Tromp noemde in verband met het Stabilisatiefonds ten behoeve van de Dutch Caribbean de vergelijking met de Europese Unie (EU), waarbinnen op het moment de oprichting van een Europees Stabilisatiefonds wordt verkend. Maar wellicht beter is het voorbeeld waarbij een groot deel van de Engelssprekende (ei)landen in het Caribische gebied sinds 2007 een risicoverzekering voor catastrofes kennen. De volgende landen nemen deel aan de Caribische risicoverzekering voor catastrofes: Anguilla, Antigua en Barbuda, Bahama’s, Barbados, Belize, Bermuda, Kaaimaneilanden, Dominica, Grenada, Haïti, Jamaica, Sint Kitts en Nevis, Sint Lucia, Sint Vincent en de Grenadines, Trinidad & Tobago en Turks- en Caicoseilanden.
Doel van de president van de CBCS is het zo adequaat mogelijk opvangen van ‘externe schokken’, waaronder natuurrampen, door de landen waar zijn Centrale Bank monetaire verantwoordelijkheid voor draagt: Curaçao en Sint Maarten, die met hun kleine open economieën hiervoor zeer kwetsbaar zijn.
Bovendien heeft vooral Curaçao - als het goed is - lessen geleerd uit de tijd van (veel) te hoge overheidsschulden. Tromp ziet de schuldquote (de staatsschuld afgezet tegen het bruto binnenlands product (bbp), ofwel de totale omvang van de economie) van Curaçao weer stijgen (tot 38 procent bbp). En wil het liefst dat kapitaaluitgaven in de toekomst enkel worden gefinancierd uit een overschot op de gewone dienst van de begroting. Met andere woorden: géén leningsbevoegdheid voor de overheden. Dit laatste is niet nieuw van Tromp; hij stelde dit al nog vóór de schuldverlichting door Nederland in 2010 voor, maar de Centrale Bank-president had daarbij 100 procent sanering voor ogen en niet tot circa een derde (de politici wilden de leningsbevoegdheid echter niet prijsgeven).
Het is volgens Tromp niet haalbaar extra financiële buffers te creëren om de sociale en economische kosten van externe schokken op te vangen, als de Caribische landen hun kapitaalinvesteringen moeten financieren middels overschotten op de gewone dienst van de begroting. Om een dergelijke buffer te creëren, kan daarom een Stabilisatiefonds als een soort verzekering worden opgericht voor het Caribische deel van het Koninkrijk, waaruit tijdelijk fondsen kunnen worden verkregen om de effecten van een externe schok te verzachten.
Het belangrijkste voordeel - aldus de initiatiefnemer van het voorstel - van een dergelijk Stabilisatiefonds, is dat de effecten van een negatieve externe schok op de overheidsbegroting beperkt blijven. In plaats van toekomstige generaties met een onhoudbare schuldenlast te belasten, kan met behulp van de lopende inschrijving door de Nederlandse Staat - onderdeel van de afspraken in verband met de Rijkswet financieel toezicht - het startkapitaal van het voorgestelde Stabilisatiefonds worden gecreëerd.
Elke Koninkrijkspartner, te weten Nederland, Curaçao, Sint Maarten en Aruba, zou een jaarlijkse bijdrage moeten betalen aan het fonds. Het fonds zou deze middelen in activa kunnen beleggen die voldoende liquide zijn om eenvoudig in cash te kunnen worden omgezet wanneer een of meerdere landen middelen uit het fonds nodig hebben. Mocht het gebeuren dat de middelen van het fonds in het geval van een (grote) externe schok niet voldoende zijn, kan het Stabilisatiefonds middels het Nederlandse Agentschap der Generale Thesaurie (bij)lenen
Tot zover het ‘Stabilisatiefondsplan Tromp’, hoewel hij ook voorstelt om het fonds ‘de rol van een begrotingskamer voor Curaçao, Sint Maarten en Aruba op zich te laten nemen wanneer de huidige toezichtautoriteit, het College financieel toezicht (Cft), ophoudt te bestaan’. Dit laatste is waarschijnlijk mede bedoeld om Nederland warm te krijgen voor het idee van het Stabilisatiefonds; want Den Haag - dat vermoedelijk een substantiële bijdrage zou kunnen/moeten leveren aan de funding van het fonds - heeft vooral oren naar het op orde hebben en houden (zoals op Curaçao) en op orde maken (zoals in het geval van Sint Maarten en óók Aruba) van de nationale overheidsfinanciën.
Hoewel niet zijn ‘territorium’, noemt Tromp in één adem voor het gemak ook Aruba. Zowel ten aanzien van de deelname aan het Stabilisatiefonds, als de rol van het fonds als toekomstige toezichtautoriteit en daarmee min of meer automatisch de (afschaffing van) leningsbevoegdheid. Wellicht wat voorbarig, anderzijds is bekend onder wat voor een schuldenlast Aruba gebukt gaat en dat er al vergaande afspraken zijn gemaakt ten aanzien van het Collega Aruba financieel toezicht (CAft) per 1 augustus 2015.
Tot slot, terug naar de vergelijking van het Stabilisatiefonds met het voormalige Solidariteitsfonds. De vraag is of deze vergelijking wel zo gelukkig is. Immers het Solidariteitsfonds was nooit echt een succes. Vlak na 10-10-’10, toen alle Caribische delen van het Koninkrijk een nieuwe start maakten, behalve Aruba omdat dit eiland al een kwart eeuw eerder het Antilliaans staatsverband had verlaten, werd de ontwerprijkswet Solidariteitsfonds ingetrokken door de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Waarom? De wet voor het instellen van een Solidariteitsfonds was nooit goedgekeurd door de Tweede Kamer, omdat het nimmer was gelukt om afspraken te maken tussen Nederland, de Nederlandse Antillen (van Vijf) en Aruba over de te storten bijdragen door de verschillende landen.
Het toenmalige Solidariteitsfonds was in het leven geroepen nadat Aruba op 1 januari 1986 de status aparte verwierf en land werd binnen het Koninkrijk der Nederlanden. Het fonds was bedoeld voor ‘de minder draagkrachtige eilanden’ Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Hierdoor konden de tekorten op hun begrotingen - voorheen gedekt door het Land de Nederlandse Antillen (lees: de wel draagkrachtige eilanden Curaçao en Aruba, maar daarna alléén Curaçao) - weggewerkt worden.
Toen duidelijk werd dat Aruba niet zoals aanvankelijk afgesproken in 1996 onafhankelijk zou worden, maar de aparte status binnen het Koninkrijk zou behouden, is geprobeerd het fonds door middel van een rijkswet een wettelijk kader te geven. Maar door blijvende meningsverschillen is dat dus nooit gelukt. Nu maken Bonaire, Sint Eustatius en Saba sinds 10-10-’10 onderdeel uit van het Nederlandse staatsbestel, en daardoor werd het Solidariteitsfonds overbodig.
Het legt wel pijnlijk iets bloot over de verhoudingen tussen de (ei)landen: namelijk dat de onderlinge solidariteit ver te zoeken was. Ieder voor zich en God voor ons allen (lees: ieder een eigen status en Nederland voor allen). Hoewel de drie Caribische landen Curaçao, Sint Maarten en ook Aruba toch weer op een bepaalde manier samenkomen - zowel vrijwillig door een meer zakelijke en minder politiek emotioneel beladen relatie, als door eisen die Nederland stelt ten aanzien van de overheidsfinanciën en het toezicht daarop - moet nog blijken of het solidariteitsgevoel inmiddels zover is ontwikkeld dat de Koninkrijkspartners eraan toe zijn nu wél samen te werken en bij te dragen aan het voorgestelde Stabilisatiefonds. Mogelijk dat de term ‘stabilisatie’ meer aanspreekt dan ‘solidariteit’, aangezien alle relatief kwetsbare partners anno 2015 gebaat zijn bij meer stabiliteit in geval van calamiteiten.