De alom gerespecteerde en veel geconsulteerde staatsrechtgeleerde prof. dr. Joop van den Berg spoorde gisteren in deze krant het Nederlandse kabinet Rutte aan tot grote terughoudendheid met het via de Rijksministerraad (RMR) uitvaardigen van aanwijzingen bij Koninklijk Besluit en zelfstandige Algemene Maatregelen van Rijksbestuur tegen Curaçao, Aruba en Sint Maarten. In Nederland zijn deze instrumenten - noodsituaties daargelaten - al decennia geleden in de ban gedaan omdat zij de essentie van de democratische rechtstaat ondermijnen: de parlementaire controle. Het is dus terecht dat Van den Berg - vooraanstaand PvdA-ideoloog - de Tweede Kamerfractie van zijn eigen (regerings)partij oproept het initiatiefwetsvoorstel van Gerritjan van Oven uit 2000 (!) ter hand te nemen om de willekeurige toepassing van AMvRB’s een halt toe te roepen.

De emeritus hoogleraar breekt een lans voor de ‘Koninklijke weg’. Als Den Haag zo nodig moet ingrijpen in de andere landen, kan dat ook per rijkswet. Dat is geen zaligmakende oplossing, want bezwaren uit Curaçao, Aruba en Sint Maarten hoeven de Tweede en Eerste Kamer er niet van te weerhouden toch in te stemmen met een rijkswet. Maar worden bij een aanwijzing of AMvRB alle parlementen volledig buitenspel gezet, bij een rijkswet is het wel voorgeschreven de Staten te horen alsmede de Raad van State van het Koninkrijk. Bovendien kan een beroep worden gedaan op het recht om tijdens de plenaire behandeling in de Tweede Kamer spreektijd te eisen om de bezwaren kracht bij te zetten. Dat alles verandert nog niets aan het feit dat het laatste woord te allen tijde in Den Haag ligt. De keuze voor een rijkswet verplicht Nederlandse parlementariërs echter wel tot extra goed nadenken. Dat kan met name in de Eerste Kamer helpen, die wanneer het de Koninkrijksrelaties betreft gelukkig niet zo populistisch te werk gaat als de Tweede Kamer.
Nog liever dan een rijkswet ziet Van den Berg dat bestuurders in Nederland zich pragmatischer en oplossingsgerichter gedragen jegens de andere landen. Zijn constatering dat het Haagse ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) anderhalve eeuw na het tijdperk van minister van Koloniën, Fransen van de Putte, nog altijd ‘in het koloniale spoor zit’, is pijnlijk raak. Het gevolg is dat bij problemen waarvan alle partijen de urgentie erkennen - zoals de noodzaak om de integriteit op Sint Maarten beter te bewaken of de overheidsfinanciën van Aruba op orde te brengen - de discussie meer over de vorm gaat dan over de inhoud.
Met een knipoog stelt Van den Berg dat het voor de koninkrijksrelaties beter zou zijn om die niet langer aan bestuurders uit de Randstad over te laten, maar aan Limburgers of Groningers ‘die zelf ook lijden onder Hollands gezag’. Het minste wat zou moeten gebeuren, is bij de selectie van bewindslieden en ambtenaren hoge eisen te stellen aan hun vermogen zich in te leven in een andere cultuur. Als dat gebeurt, zal de noodzaak tot ingrijpen via aanwijzingen van de RMR, AMvRB's en rijkswetten vanzelf minder worden.