Een van de twee kleinste regeringspartijen, PNP, verkeert intern in een crisis. Hoewel dit vermoedelijk niet direct gevolgen zal hebben voor het voortbestaan van de PS/PAIS/PNP/Sulvaran-coalitie, die sinds begin 2013 de regering van Curaçao vormt, heeft de kwestie inmiddels wel de aandacht van het land. Dat is ook niet verwonderlijk; het gaat immers om een minister, Balborda van Verkeer, die een landsdienaar is. Weliswaar op voordracht van zijn partij, in dit geval PNP, maar ten dienste van alle partijen - coalitie én oppositie - en de hele bevolking. Daarom is het vanuit het belang van de parlementaire democratie bezien geen goede zaak dat een eventueel aftreden gebeurt omdat het even niet zou boteren tussen partijleider Davelaar en de bewindsman in kwestie. Formeel is weinig bekend, want betrokkenen en in het bijzonder de partijleider, ‘vergeten’ vooralsnog te communiceren richting het publiek. Maar wat wel duidelijk is geworden, is dat PNP intern ernstig verdeeld is. Zo deelt het partijbestuur de visie van Davelaar niet, althans dat valt af te leiden uit de woorden van vicevoorzitter Martis. Tegelijk zijn er onbevestigde berichten dat het bestuur zelf evenmin op één lijn zit en is voorzitter Jansen-Liberia in geen velden of wegen te bekennen. Kortom, wat ‘Nashonal’ laat zien, is een schertsvertoning. In de beste families en in de beste organisaties komen ruzie en onenigheid voor. Maar het rommelt al langer binnen de groene partij, die ooit de Curaçaose politieke arena domineerde, maar is teruggevallen tot net genoeg stemmen voor één zetel. Eén van de in totaal 21 en één van de 11 die de huidige coalitie steunen en daarmee - ondanks de minimale omvang - toch cruciaal is voor het voortbestaan van de regeringscombinatie. Mogelijk dat hierin de ware reden schuilgaat van de opgelopen spanningen: de ontevredenheid over de terugval van de eens oppermachtige PNP en het ontbreken van het vertrouwen dat het wel weer beter zal gaan bij de volgende verkiezingen. Dat ene Statenlid (tevens de partijleider) en die enkele minister moeten dan als de boegbeelden van de partij aan het electoraat laten zien wat groen ‘waard’ is. Als dat onvoldoende uit de verf komt, gaan de zenuwen opspelen. Dat is begrijpelijk. Waar het echter mis gaat, is de gedachte dat die minister er enkel zit bij de gratie van de partijleider. Weliswaar heeft Davelaar, omdat hij een Statenzetel bezet, een sterkere positie; een minister is na ontslag in principe werkloos, terwijl een Statenlid als de partij hem eventueel de rug toekeert als onafhankelijk parlementariër de rit kan uitzitten. Maar een minister behoort zich in het parlement te (kunnen) verdedigen. De laatste jaren is met name door Pueblo Soberano en vooral onder wijlen PS-leider Wiels de gewoonte ontstaan bewindslieden veelvuldig te vervangen en door de achterdeur te laten verdwijnen. Maar in een parlementaire democratie dient in de Staten duidelijk te worden of een bewindsman nog het vertrouwen geniet van de meerderheid. Davelaar heeft Balborda de keuze gelaten zelf zijn ontslag bij gouverneur George-Wout in te dienen, of anders het risico te lopen een motie van wantrouwen tegen zich te krijgen. Democratisch gezien en in het belang van de transparantie zou het laatste de voorkeur genieten. Daarbij dient de betrokken bewindspersoon wel de kans te krijgen zich te verantwoorden en niet, zoals bij PS-minister Francisca van Sociale Ontwikkeling het geval was, het debat voortijdig af te hameren en de bewindspersoon het zwijgen op te leggen. Dan ook wordt duidelijk wat er werkelijk speelt, of er inhoudelijke zaken spelen anders dan enkel een 'clash of characters'. Dat is volwassen democratie. In de Staten moet het open en bloot gebeuren. Zo niet, wordt de interne ‘showdown’ van PNP ook een nationale schertsvertoning.