Door René Zwart
Den Haag/Willemstad - Het kabinet Whiteman vindt dat er na dit jaar een einde kan
en daarom ook moet komen aan het financieel toezicht.

toezicht

De regering heeft, naar nu pas blijkt, de Koninkrijksregering in oktober vorig
jaar formeel verzocht met een nieuw besluit over de eventuele intrekking van de
Rijkswet financieel toezicht (Rft) niet te wachten tot 2018.
Dat verzoek is gedaan aan de vooravond van de Rijksministerraad van 8 oktober
waarin besloten is het toezicht met drie jaar te verlengen. Tijdens die RMR is de
wens van Curaçao niet inhoudelijk besproken. Ook daarna is er door minister Ronald
Plasterk (PvdA) van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties - tot groot
ongenoegen van Willemstad - niet op gereageerd.
Dit alles kwam naar voren tijdens de hoorzitting die de Raad van State van het
Koninkrijk gisteren wijdde aan het beroep dat de Curaçaose regering heeft
aangetekend tegen het door Nederland via de RMR afgedwongen verlengingsbesluit.
Het bezwaar is, zo bleek gisteren, niet gericht tegen het voorlopig continueren
van het toezicht als zodanig, maar tegen het door de RMR (lees: Nederland) van de
Evaluatiecommissie overgenomen argument dat Curaçao het financieel beheer nog
onvoldoende op orde zou hebben.
Raadsman Rogier van den Heuvel van advocatenkantoor VanEps Kunneman VanDoorne
betoogde dat dit aspect niet als criterium in de consensusrijkswet is opgenomen.
De enige daarin genoemde harde voorwaarde voor het beëindigen van het financieel
toezicht is gedurende drie jaar een ordentelijke, doelmatige, betrouwbare en
sluitende begroting te produceren.
Aan die eis verwacht de regering na de huidige begrotingscyclus te hebben voldaan.
Desondanks blijft Curaçao vanwege het RMR-besluit toch nog tot oktober 2018
onderworpen aan toezicht. Als de Raad van State Curaçao echter gelijk geeft en
Nederland er alsnog mee instemt de volgende evaluatie te vervroegen, is het
inderdaad heel goed mogelijk dat er volgend jaar een einde komt aan het in 2010
ingestelde toezicht.